ECLI:NL:RBROT:2022:6458

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 juni 2022
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
FT EA 22/329
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens onvoldoende goede trouw en eerdere veroordelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 juni 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, ingediend door verzoekster op 7 april 2022. Verzoekster, die niet ter zitting verscheen, heeft een aanzienlijke schuldenlast van € 411.784,69 en ontvangt een Participatiewet-uitkering. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster eerder is veroordeeld wegens zorgfraude en dat er aanwijzingen zijn dat zij opnieuw betrokken is bij frauduleuze activiteiten. Een schuldeiser heeft aangevoerd dat verzoekster een nieuwe zorginstelling heeft opgericht, wat aanleiding geeft tot hernieuwde verdenkingen van fraude.

De rechtbank oordeelt dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij te goeder trouw is geweest met betrekking tot het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de aard en omvang van de vorderingen, het gedrag van verzoekster en de omstandigheden waaronder de schulden zijn ontstaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster geen inspanningen heeft geleverd om haar schulden af te lossen en dat zij geen behandelingen heeft ondergaan om haar problemen aan te pakken.

Gelet op deze bevindingen heeft de rechtbank het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen. De rechtbank benadrukt dat de afwijzing niet alleen is gebaseerd op de eerdere veroordelingen, maar ook op het gebrek aan goede trouw en de afwezigheid van verzoekster tijdens de zitting. De rechtbank heeft de beslissing openbaar uitgesproken, en verzoekster heeft de mogelijkheid om binnen acht dagen hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 23 juni 2022
[verzoekster],
[adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekster.

1..De procedure

Verzoekster heeft op 7 april 2022 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Het verzoek is ter zitting behandeld op 16 juni 2022. Verzoekster is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Bij de behandeling van het verzoek waren mevrouw [persoon A] , schuldhulpverlening, en mevrouw N.J. Eckhardt, beschermingsbewindvoerder, aanwezig.

2..De feiten

Verzoekster ontvangt inkomsten uit een Participatiewet-uitkering. De schuldenlast bedraagt volgens de verklaring als bedoeld in artikel 285 Faillissementswet € 411.784,69.

3..De beoordeling

Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als, onder andere, voldoende aannemelijk is dat verzoekster ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. De rechtbank oordeelt dat dit in het voorliggende geval niet aannemelijk is.
De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan een verzoeker dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de verzoeker kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoeker voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
Op de schuldenlijst van verzoekster staat een fraudeschuld aan DSW van € 171.265,32 en een fraudeschuld aan CZ van € 160.287,17. Volgens DSW en CZ is deze schuld ontstaan omdat verzoekster frauduleuze declaraties heeft ingediend. DSW heeft ter onderbouwing van deze stelling een vonnis van deze rechtbank van 17 juli 2013 overgelegd. Daarin is verzoekster als bestuurder van een voormalige zorgstichting veroordeeld uit hoofde van onrechtmatige daad. Uit het vonnis volgt dat verzoekster zorg heeft gedeclareerd die zich niet voor vergoeding leende. Verzoekster heeft psychische ondersteuning verleend en heeft
deze kosten bij DSW in rekening gebracht, terwijl zij geen psycholoog was. CZ heeft in haar reactie op het voorstel van schuldhulpverlening verwezen naar een vonnis van de rechtbank van augustus 2017. Weliswaar is in ieder geval de schuld aan DSW ontstaan buiten de vijfjaarstermijn van artikel 288 lid 1 onder b van de Faillissementswet, ter beoordeling ligt ook voor of verzoekster de afgelopen vijf jaar te goeder trouw is geweest bij het onbetaald laten van de schulden. De rechtbank is van oordeel dat dit laatste niet aannemelijk is geworden, en overweegt daartoe als volgt.
Ter zitting heeft DSW een proces-verbaal van aangifte van 29 september 2018 overgelegd. De bestuurder van [naam stichting] (hierna: de stichting) heeft deze aangifte gedaan. Hij heeft verklaard dat verzoekster één van de oprichters is van de stichting en dat hij een vermoeden heeft van frauduleus handelen van verzoekster over de periode 1 januari 2017 tot 27 juli 2018. Na een constatering van de accountant bij de controle van de jaarrekening is de bestuurder met recherchebureau Hofman een onderzoek begonnen. Uit het onderzoek kwam onder meer naar voren dat over de jaren 2017 en 2018 bedragen van in totaal € 350.000,00 aan het bedrijf [naam bedrijf] . zijn overgemaakt die niet verantwoord zijn of waarvan de verantwoording niet klopt met de werkelijkheid. Verder is gebleken dat er in 2017 en 2018 kasopnames zijn geweest van ongeveer € 60.000,00 die niet verantwoord zijn. Verzoekster beschikte in die periode over een bankpas van de stichting en was in die periode ook betrokken bij de bedrijfsvoering. In de loop van 2017 zou verzoekster ook een kantoor in Rotterdam geopend hebben, waar zij zelf werkzaam was met twee anderen, aldus de bestuurder.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande het vermoeden gerechtvaardigd dat verzoekster in voornoemde periode naast haar Participatiewet-uitkering aanvullende inkomsten heeft gehad. Niet is gebleken, dat verzoekster deze aanvullende inkomsten heeft gebruikt om af te lossen op haar schulden (zij heeft deze ook buiten het zicht van haar beschermingsbewindvoerder gehouden). Indien komt vast te staan dat verzoekster inderdaad aanvullende inkomsten heeft genoten, valt niet uit te sluiten dat als gevolg daarvan ook (te kwader trouw) nieuwe schulden zullen ontstaan in verband met de over die periode eveneens genoten Participatiewet-uitkering. Het beschreven handelen geeft voorts geen blijk van een saneringsgezinde houding, hetgeen eveneens een vereiste is voor toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
De rechtbank merkt in dit kader op dat verzoekster zelf niet aanwezig was ter zitting om te reageren op de aangifte. Nu verzoekster de rechtbank niet tijdig heeft laten weten dat zij verhinderd was om de zitting bij te wonen, en zij ook niet anderszins heeft onderbouwd dat zij verhinderd was vanwege ziekte, is de rechtbank van oordeel dat dit voor rekening en risico van verzoekster komt.
De rechtbank acht voorts relevent dat niet is gebleken dat verzoekster zich de afgelopen jaren anderszins heeft ingespannen om op haar schulden af te lossen. Evenmin is gebleken dat verzoekster in behandeling is geweest of dat zij anderszins aan haar problemen heeft gewerkt en op die manier aan haar inspanningsplicht heeft voldaan. Rapportages van behandelend artsen zijn wel opgevraagd maar niet overgelegd. Schuldhulpverlening heeft namens verzoekster wel een arbeidsparticipatieadvies van Indigo van 7 april 2022 overgelegd. Hierin is vermeld dat bij verzoekster sprake is van langdurige psychische belemmeringen voor haar (arbeids)ontwikkeling. Verzoekster ontvangt echter al sinds 2012 een Participatiewet-uitkering. Het had op de weg van verzoekster gelegen om aan te tonen wat zij de afgelopen jaren heeft gedaan om aan haar klachten te werken. De enkele verklaring dat zij behandelingen heeft gevolgd, is onvoldoende. Daarnaast is gebleken dat verzoekster momenteel niet onder behandeling staat, zo heeft haar beschermingsbewindvoerder ter zitting verklaard. Ook in zoverre is het te goeder trouw onbetaald laten van de schulden dus niet aannemelijk geworden.
Gelet hierop, acht de rechtbank bovendien niet voldoende aannemelijk dat verzoekster binnen de schuldsaneringsregeling zal voldoen aan de op haar rustende inspanningsverplichting (inhoudende ofwel het verrichten van sollicitaties, ofwel het werken aan de klachten die een belemmering vormen voor arbeidsparticipatie). Dit is op zichzelf reeds redengevend om het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling af te wijzen.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal daarom worden afgewezen.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat dit niet betekent dat er geen andere feiten of omstandigheden zijn die eveneens tot afwijzing van het verzoek dienen te leiden.

4..De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2022. [1]
De griffier is buiten staat
dit vonnis mede te ondertekenen