ECLI:NL:RBROT:2022:6465

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
C/10/638288 / KG ZA 22-380
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een koopovereenkomst en opheffing van conservatoire beslag in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, hebben eisers in conventie, [naam eiser 1] en [naam eiser 2], een vordering ingesteld tegen gedaagde, [naam gedaagde], tot nakoming van een koopovereenkomst. De koopovereenkomst betreft de levering van een onroerende zaak gelegen aan [adres 2]. Eisers stellen dat de overeenkomst op 28 december 2021 tot stand is gekomen en dat gedaagde, ondanks herhaalde verzoeken, niet heeft geleverd. De voorzieningenrechter oordeelt dat voldoende aannemelijk is dat de koopovereenkomst inderdaad tot stand is gekomen, en wijst de vordering tot nakoming toe. Gedaagde had verweer gevoerd dat er geen wilsovereenstemming was over de essentialia van de overeenkomst, maar dit verweer wordt verworpen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de e-mailcorrespondentie tussen partijen voldoende bewijs biedt voor de totstandkoming van de overeenkomst. Daarnaast wordt de vordering in reconventie van gedaagde tot opheffing van het conservatoire beslag afgewezen, omdat de voorzieningenrechter oordeelt dat de vordering van eisers in conventie terecht is toegewezen. De kosten van het beslag en de proceskosten worden eveneens toegewezen aan eisers. Het vonnis is uitgesproken op 13 juli 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/638288 / KG ZA 22-380
Vonnis in kort geding van 13 juli 2022
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam eiser 1],
gevestigd te [vestigingsplaats eiser 1] ,
2.
[naam eiser 2],
wonende te [woonplaats eiser 2] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaten mr. ing. H.W. ten Katen en mr. F.A.L. de Jong te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. A.J.M. de Bruijn te Amsterdam.
Partijen worden hierna [naam eiser 1] , [naam eiser 2] en [naam gedaagde] genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 1 juni 2022, met producties 1-17;
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie, met producties 1-31;
  • de akte houdende overleggen producties van [naam eiser 1] en [naam eiser 2] , met producties 21-25;
  • de e-mail van mr. Ten Katen van 28 juni 2022, met producties 26 en 27;
  • de mondelinge behandeling op 29 juni 2022;
  • de spreekaantekeningen van mr. Ten Katen
  • de pleitnotities met productie 32 van mr. De Bruijn.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[naam eiser 1] houdt zich onder meer bezig met de bouw van sport- en recreatievaartuigen en reparatie en onderhoud van schepen.
2.2.
[naam eiser 1] is gevestigd op en eigenaar van het perceel aan de [adres 1] . Zij wordt bestuurd door [naam 1] . [naam eiser 2] is gevolmachtigde.
2.3.
[naam gedaagde] is de (indirecte) moedervennootschap van [naam bedrijf 1] . [naam 2] (hierna: [naam 2] ) is enig aandeelhouder en bestuurder van [naam gedaagde] .
2.4.
[naam bedrijf 1] is actief op het gebied van het ontwerpen, leveren en onderhouden van vrachtafhandelingssystemen op zee alsmede de productie van betonmixers. Deze systemen worden gemaakt op het adres [adres 2] van welk perceel [naam gedaagde] eigenaar is.
2.5.
Een gedeelte van het perceel aan de [adres 2] heeft [naam gedaagde] verhuurd aan [naam bedrijf 2] . – [naam 1] heeft de betreffende huurovereenkomst getekend en [naam eiser 2] is ook bij deze vennootschap betrokken – en een ander gedeelte van het perceel aan haar dochtervennootschap Safeway B.V. (hierna: Safeway).
2.6.
[adres 1] en [adres 2] liggen geografisch gezien naast elkaar. Beide percelen liggen aan het water.
2.7.
Voor het perceel aan de [adres 2] zijn schroevendokken afgemeerd aan een ponton.
2.8.
Op het perceel [adres 2] geldt een QHSE-beleid (Quality, Health, Safety en Environment). Op diverse delen van het perceel moeten PBM’s (persoonlijke beschermingsmiddelen) worden gedragen.
2.9.
Op 28 december 2021 vond een gesprek plaats tussen [naam 2] , [naam eiser 2] en [naam 3] (hierna: [naam 3] ) over de verkoop van het gedeelte van het perceel [adres 2] dat [naam bedrijf 2] . van [naam gedaagde] huurt en een deel dat door Safeway wordt gehuurd.
2.10.
In een e-mail van 28 december 2021 schrijft [naam 2] aan [naam eiser 2] :
“Beste [naam eiser 2] ,
Dank voor je prettige gesprek en overeenkomst nog juist aan het einde van het jaar.
We kwamen overeen dat jij de waterkant en loods wilde verwerven en ik deze wil verkopen.
De condities van de gesloten overeenkomst zijn;
1/ verkoopprijs EUR 875.000 op basis van Kosten Koper
2/ Afbakening grond, kadastraal splitsen volgens bijlage in blauw getekend
3/ Ponton wordt eigendom van koper
4/ Verkoper heeft recht van kosteloos overpad of "weg" over terrein van koper naar en tot en met de waterkant voor laden en lossen.
5/ Koper heeft van overpad of "weg" voor materialen naar waterkant te brengen voor laden en lossen.
6/ Geen financiering voorbehoud
7/ Koopakte wordt opgesteld voor Verkoper
8/ Notaris wordt bepaald door Koper
9/ [adres 2] , kadastraal bekend gemeente Dordrecht, sectie [sectie] , nummer [nummer] , hiervan een kadastrale splitsing zoals in blauw ingetekend op bijlage, betreffende de waterkant en de los staande loods van ca 30x12m
10/Transactie en levering in Januari 2022
Onder voorbehoud dat kadastraal splitsen mogelijk is.”
2.11.
Op 10 maart 2022 is aan [naam bedrijf 2] . een omgevingsvergunning verleend voor ‘het plaatsen van nieuwe meerpalen t.b.v. een nieuwe steiger.’
2.12.
Op 6 april 2022 hebben [naam eiser 1] en [naam eiser 2] ten laste van [naam gedaagde] conservatoir beslag tot afgifte/levering doen leggen op het perceel gelegen aan de [adres 2] .

3..Het geschil in conventie

3.1.
[naam eiser 1] en [naam eiser 2] vorderen om [naam gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om het verkochte deel van de onroerende zaak staande en gelegen aan de [adres 2] , kadastraal bekend gemeente Dordrecht sectie [sectie] , nummer [nummer] , binnen 7 dagen na dit vonnis aan [naam eiser 1] en [naam eiser 2] notarieel te leveren conform de koopovereenkomst, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 per dag of deel daarvan voor elke dag dat [naam gedaagde] daar niet aan voldoet, vermeerderd met de proceskosten, de beslagkosten (deurwaarderskosten € 289,02, griffierechten ad € 656,00 en salaris advocaat ad € 563,00) en de wettelijke rente daarover.
3.2.
[naam gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..Het geschil in reconventie

4.1.
[naam eiseres] vordert om [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] hoofdelijk, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot opheffing van het conservatoire leveringsbeslag onder verbeurte van een dwangsom, vermeerderd met de proceskosten en de wettelijke rente daarover.
4.2.
[naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vordering.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5..De beoordeling in conventie

[naam eiser 2]

5.1.
[naam eiser 1] en [naam eiser 2] leggen aan hun vordering ten grondslag dat op 28 december 2021 tussen [naam eiser 1] en [naam gedaagde] een koopovereenkomst tot stand is gekomen waarbij [naam gedaagde] zich, tegen betaling door [naam eiser 1] , verplicht heeft het verkochte deel van de onroerende zaak gelegen aan de [adres 2] aan [naam eiser 1] te leveren. Ondanks sommaties om tot levering over te gaan, heeft [naam gedaagde] dit tot op heden nagelaten. [naam eiser 1] en [naam eiser 2] vorderen dan ook nakoming van de koopovereenkomst.
5.2.
[naam gedaagde] betwist dat er een koopovereenkomst tot stand is gekomen. Hierna wordt beoordeeld of voldoende aannemelijk is dat er een koopovereenkomst tot stand is gekomen. Als dit het geval is, betreft dat een koopovereenkomst tussen [naam eiser 1] als koper en [naam gedaagde] als verkoper. [naam eiser 2] is als gevolmachtigde van [naam eiser 1] geen partij bij die koopovereenkomst zodat de vordering tot nakoming, voor zover deze door [naam eiser 2] is ingesteld, wordt afgewezen.
Koopovereenkomst?
5.3.
Op grond van artikel 7:1 BW is koop de overeenkomst waarbij de een zich verbindt een zaak te geven en de ander om daarvoor een prijs in geld te betalen.
5.4.
[naam gedaagde] heeft het verweer gevoerd dat er geen wilsovereenstemming bestond over de essentialia van de koopovereenkomst en dat daarom geen overeenkomst in de zin van voornoemde bepaling tot stand is gekomen met [naam eiser 1] . Ter beantwoording van de vraag of [naam eiser 1] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de koopovereenkomst tot stand is gekomen, overweegt voorzieningenrechter als volgt.
5.5.
In de eerste plaats is van belang dat de e-mail van 28 december 2021 door [naam 2] aan [naam eiser 2] is verzonden. Het initiatief komt dus bij [naam 2] vandaan. Ten aanzien van de inhoud van de e-mail heeft [naam gedaagde] het volgende verweer gevoerd.
Er kan uit de e-mail niet méér worden afgeleid dan dat partijen een voorwaardelijke en onvolledige intentie hadden om te komen tot een koopovereenkomst. Het betreft slechts een principeovereenkomst op hoofdlijnen en tijdens het gesprek op 28 december 2021 zijn naast intenties in ieder geval ook impliciete opschortende en ontbindende voorwaarden afgesproken. [naam 2] geeft in zijn e-mail immers aan dat hij nog een koopovereenkomst zal voorstellen, wat impliciet bewijst dat daarover nog onderhandeld moest worden. Uiteindelijk is de afspraak tussen partijen zodanig gewijzigd dat [naam eiser 1] als koper en niet [naam gedaagde] als verkoper de koopovereenkomst zou laten opmaken. [naam eiser 1] heeft dit nooit gedaan zodat zij tekortschiet in de nakoming van de intentie van 28 december 2021.
5.6.
Anders dan [naam gedaagde] is de voorzieningenrechter van oordeel dat uit de e-mail van 28 december 2021 geen impliciete opschortende en ontbindende voorwaarden blijken. [naam gedaagde] expliciteert deze overigens (ook) niet in dit kort geding. Er wordt in de e-mail slechts één voorbehoud gemaakt – kadastrale splitsing moet mogelijk zijn – en het feit dat [naam gedaagde] de koopakte zou opstellen kan ook worden opgevat als een schriftelijk stuk dat [naam 2] zou aanleveren waarin de op 28 december 2021 gemaakte afspraken zijn vervat. Dat de afspraak op een later moment is gewijzigd in die zin dat [naam eiser 1] de koopovereenkomst zou opmaken en dat zij dit volgens [naam gedaagde] niet heeft gedaan, staat evenmin in de weg aan de totstandkoming van de koopovereenkomst. In dat verband is van belang dat [naam gedaagde] heeft nagelaten te onderbouwen waarom zij, naast de e-mail van 28 december 2021 en de verdere correspondentie tussen partijen, belang heeft bij een separate overeenkomst en wat daar dan (verder) in moet staan. Bovendien neemt [naam gedaagde] dit standpunt pas in de conclusie van antwoord in en volgt uit de voorafgaand aan deze procedure gevoerde correspondentie tussen partijen niet dat deze gang van zaken een breekpunt was voor [naam gedaagde] .
5.7.
[naam gedaagde] heeft voorts het verweer gevoerd dat [naam eiser 2] per e-mail van 12 januari 2022 aan [naam 2] door middel van een KvK uittreksel liet weten dat de koper [naam eiser 1] zou zijn, dat [naam eiser 2] verzocht dit te laten verwerken in de koopovereenkomst en dat [naam 2] met het eenzijdig doorgeven van de gegevens van de koper nooit heeft ingestemd.
Ook in dit geval geldt dat niet eerder dan in de conclusie van antwoord het standpunt is ingenomen dat [naam 2] nooit heeft ingestemd met deze gang van zaken. Bovendien is onduidelijk welke bezwaren [naam 2] hiertegen heeft. Het lag op de weg van [naam gedaagde] om daarover duidelijkheid te scheppen. Nu zij dit heeft nagelaten, wordt ook dit verweer van [naam gedaagde] verworpen.
5.8.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat [naam eiser 1] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat tussen haar en [naam gedaagde] een koopovereenkomst tot stand is gekomen en dat de verweren van [naam gedaagde] op dat punt geen doel treffen. Het verweer van [naam gedaagde] dat sprake is van dwaling wordt eveneens verworpen omdat zij daar onvoldoende feiten en omstandigheden voor heeft aangevoerd.
5.9.
Dat het bestaan van de koopovereenkomst voldoende aannemelijk is, brengt tevens met zich dat [naam eiser 1] een spoedeisend belang heeft bij haar vordering tot levering van het door [naam gedaagde] verkochte gedeelte van het perceel aan de [adres 2] . Daartoe wordt als volgt overwogen.
5.10.
Partijen zijn overeengekomen dat er in januari 2022 zou worden geleverd. [naam eiser 2] heeft een vergunning aangevraagd voor ‘het plaatsen van nieuwe meerpalen t.b.v. een nieuwe steiger’. De vergunning is weliswaar verleend aan [naam bedrijf 2] . en heeft betrekking op de [adres 1] , maar tijdens de mondelinge behandeling heeft [naam eiser 1] toegelicht dat dit niet betekent dat de werkzaamheden niet tevens zien op de walkant van de [adres 2] . Verder heeft [naam eiser 2] tijdens de mondelinge behandeling onweersproken gesteld dat [naam eiser 1] investeringen heeft gedaan in de vorm van de aanschaf van een droogdok en het laten maken van constructieberekeningen voor de aan te brengen damwand en afmeergelegenheid voor het ponton en de schroevendokken. Tevens blijkt uit de in het geding gebrachte correspondentie dat [naam 2] voortdurend nieuwe bezwaren opwerpt om niet tot levering over te hoeven gaan.
Levering
5.11.
[naam gedaagde] heeft de volgende concrete essentialia genoemd waarover volgens haar nog geen overeenstemming bestaat tussen haar en [naam eiser 1] , en wat aan levering van het verkochte deel van het perceel [adres 2] in de weg zou staan.
Safeway
5.11.1.
Volgens [naam gedaagde] hebben partijen geen overeenstemming bereikt over de condities waaronder Safeway de door haar gehuurde loods en een deel van het door haar gehuurde terrein zou terug huren.
5.11.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat koop geen huur breekt (artikel 7:226 BW). De huurovereenkomst met Safeway kan derhalve in stand blijven. Het is vervolgens aan [naam eiser 1] en Safeway om, eventueel, afspraken te maken over de huur van het gedeelte dat [naam gedaagde] aan [naam eiser 1] verkoopt en aan [naam gedaagde] en Safeway om afspraken te maken over de huur van het gedeelte dat [naam gedaagde] in eigendom houdt. Dat een en ander in de weg staat aan de levering van het aan [naam eiser 1] verkochte gedeelte van het perceel, valt dan ook niet in te zien.
Ponton
5.11.3.
Partijen zijn overeengekomen dat de ponton dat voor het perceel [adres 2] ligt, eigendom van [naam eiser 1] wordt. Dat de ponton deel uitmaakt van de koopovereenkomst staat dus, anders dan [naam gedaagde] aanvoert, vast. Voorts is volgens [naam gedaagde] onduidelijk hoe partijen fiscaal om moesten gaan met de ponton omdat [naam eiser 1] de ponton apart wilde afrekenen in de btw om zodoende btw terug te krijgen met als gevolg een besparing van de overdrachtsbelasting over de koopprijs van het perceel. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [naam eiser 1] op dit punt gesteld dat als de koopprijs van de ponton is inbegrepen bij het onroerend goed, zij daar 9% overdrachtsbelasting over moet betalen. Als de ponton los wordt geprijsd, is dat niet het geval. Voor [naam eiser 1] is het aantrekkelijk om btw over de aanschaf van de ponton te betalen maar zij heeft tijdens de mondelinge behandeling ook te kennen gegeven dat het haar uiteindelijk niet uitmaakt of zij al dan niet btw moet afgedragen. Daarmee staat ook dit punt niet in de weg aan levering en wordt voorbijgegaan aan het door [naam gedaagde] gevoerde verweer.
Splitsing perceel en Merwe installaties
5.11.4.
Het enige expliciete voorbehoud dat [naam 2] in de e-mail van 28 december 2021 heeft gemaakt, betreft de mogelijkheid van kadastrale splitsing van het perceel [adres 2] . [naam eiser 1] stelt bij het kadaster en de notaris navraag te hebben gedaan of splitsing mogelijk is. Beiden bevestigden dat kadastrale splitsing van het perceel mogelijk is. De voorzieningenrechter is van oordeel dat daarmee het door [naam gedaagde] gemaakte voorbehoud is komen te vervallen. Het door [naam gedaagde] gevoerde verweer dat [naam 2] bedoelde dat de voorwaardelijkheid zag op het kadastraal splitsen en op het fysiek splitsen van het perceel en dat aan die voorwaarde niet is voldaan, wordt verworpen. Volgens [naam gedaagde] bestaat geen overeenstemming over de kadastrale grens omdat deze handmatig is ingetekend en omdat er discussie bestaat over bepaalde machines van Merwe die verbonden zijn aan het gehuurde van Merwe maar tot het verkochte zouden behoren. De grens kan om die reden volgens [naam gedaagde] misschien beter om de machines heen worden getrokken en een andere optie is de vestiging van een recht van opstal. Ook aan dit verweer wordt voorbijgegaan omdat [naam eiser 2] namens [naam eiser 1] heeft toegezegd dat de Merwe installaties kunnen blijven staan zolang het bedrijf deze nodig heeft voor straalwerkzaamheden. [naam eiser 1] maakt er dus geen probleem van dat de Merwe installaties binnen het verkochte gedeelte vallen zodat niet valt in te zien waarom [naam gedaagde] er wel een probleem van zou maken. Een en ander staat levering van het gekochte in elk geval niet in de weg.
Toestemming B&W
5.11.5.
Voor zover [naam gedaagde] haar verweer handhaaft dat eventuele toestemming van burgemeester en wethouders nodig is voordat tot levering kan worden overgegaan, dan wordt dit verweer verworpen. [naam eiser 1] heeft onweersproken gesteld dat de notaris te kennen heeft gegeven dat die toestemming niet nodig is.
Recht van overpad
5.11.6.
Partijen zijn op 28 december 2021 overeengekomen dat [naam gedaagde] recht van kosteloos overpad of “weg” heeft over het terrein van [naam eiser 1] naar en tot en met de waterkant voor laden en lossen en dat [naam eiser 1] recht van overpad of “weg” heeft voor het naar de waterkant brengen van materialen voor laden en lossen. Nadien heeft [naam gedaagde] het recht van overpad voor [naam eiser 1] willen beperken tot zesmaal per maand. Dit hebben partijen echter niet afgesproken. [naam gedaagde] heeft als verweer gevoerd dat toeleveranciers van [naam bedrijf 2] . goederen over de weg aanvoeren naar het gehuurde van [naam bedrijf 2] ., dat dit een gedoogsituatie betreft en dat [naam gedaagde] weer terugvalt op de huurovereenkomst waarin staat dat de weg niet tot het gehuurde hoort en dus ook niet door toeleveranciers gebruikt mag worden. Dit verweer baat [naam gedaagde] echter niet omdat [naam eiser 2] tijdens de mondelinge behandeling namens [naam eiser 1] onweersproken heeft gesteld dat [naam bedrijf 2] . sinds 2004 over het terrein van [naam gedaagde] rijdt om zware goederen naar de waterkant te brengen. Het recht van overpad is volgens [naam eiser 1] in de e-mail van 28 december 2021 juist bevestigd omdat de werf aan de [adres 2] enkel te voet bereikbaar is via het terrein aan de [adres 1] . Bovendien acht de voorzieningenrechter het van belang dat partijen niet alleen een recht van overpad ten laste van het perceel van [naam gedaagde] zijn overeengekomen maar ook ten laste van [naam eiser 1] .
QHSE/PBM
5.11.7.
Uit de plattegrond die [naam eiser 1] als productie 6, en [naam gedaagde] als productie 8, in het geding heef gebracht, volgt op welke delen van het perceel [adres 2] persoonlijke beschermingsmiddelen gedragen moeten worden. Volgens [naam gedaagde] moeten partijen nog afspraken maken over het hoog gereglementeerde toegangsbeleid op het terrein omdat [naam eiser 1] zich daar niet aan wil houden. Partijen hebben hierover nog niet gesproken. Er bestaat dan ook geen overeenstemming op dit punt, wat aan levering in de weg staat, aldus [naam gedaagde] . Tijdens de mondelinge behandeling heeft [naam eiser 1] echter onderbouwd gesteld dat het QHSE-beleid niet in de weg staat aan levering van het gekochte en dat uit de hiervoor vermelde plattegrond waarop vermeld staat waar persoonlijke beschermingsmiddelen gedragen moeten worden enkel volgt dat in de loods die door Safeway wordt gehuurd een helm, high visibility kleding en veiligheidsschoenen gedragen moeten worden. Verder geldt enkel op een klein gedeelte aan de westkant van het perceel – anders dan [naam eiser 1] ter zitting stelde – de verplichting tot het dragen van een helm en veiligheidsschoenen. Omdat [naam eiser 1] te kennen heeft gegeven zich te conformeren aan de op het terrein geldende veiligheidsvoorschriften, valt niet in te zien dat partijen hierover voorafgaand aan de levering nadere afspraken moeten maken.
Verontreiniging grond
5.11.8.
Na het opstellen van de conceptakte van levering door de notaris heeft [naam 2] een voorstel gedaan waarbij de bepaling omtrent de toestand van de bodem is aangevuld. Uit de e-mail van de notaris van 10 maart 2022 die als productie 13 aan de dagvaarding is gehecht, volgt dat [naam eiser 1] akkoord gaat met de voorgestelde aanvulling. Bovendien betreft het een verkoop ‘as is where is’. De (eventuele) verontreiniging van de grond staat derhalve evenmin aan levering in de weg.
Right of first refusal
5.11.9.
Tussen [naam eiser 1] en [naam gedaagde] is, op enig moment na 28 december 2021, gesproken over een right of first refusal. Hierover is geen overeenstemming bereikt tussen partijen. Dit staat echter niet aan levering in de weg omdat het geen onderdeel uitmaakt van de koopovereenkomst en hierover eventueel op een later moment nog afspraken over gemaakt kunnen worden tussen partijen.
Slotsom
5.12.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de vordering van [naam eiser 1] wordt toegewezen inclusief de gevorderde dwangsom. De voorzieningenrechter acht een niet gemaximeerde dwangsom echter disproportioneel. [naam eiser 1] heeft, indien de dwangsom wordt gemaximeerd, verzocht aan te knopen bij de koopprijs van de onroerende zaak. [naam gedaagde] heeft op dit punt geen verweer gevoerd zodat de dwangsom wordt gemaximeerd tot € 900.000,00.
Beslag- en proceskosten
5.13.
Op grond van artikel 706 Rv zijn de door [naam eiser 1] gevorderde kosten van het beslag toewijsbaar. Behoudens het betekeningsexploot van 8 april 2022 heeft [naam eiser 1] geen stukken overgelegd. Aan deurwaarderskosten wordt daarom een bedrag van € 90,34 toegewezen. Het gevorderde griffierecht ad € 656,00 is eveneens toewijsbaar. Aan salaris advocaat wordt conform de Aanbeveling tarieven kort gedingen kantonzaken en handelszaken een bedrag van € 508,00 toegewezen. [naam eiser 1] heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd om welke reden een hoger bedrag zou moeten toegewezen. In totaal wordt derhalve aan beslagkosten een bedrag van € 1.254,34 toegewezen.
5.14.
[naam gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. Deze kosten aan de zijde van [naam eiser 1] worden begroot op:
- betekening oproeping € 108,41
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat €
1.016,00
Totaal € 1.800,41

6..De beoordeling in reconventie

6.1.
[naam eiseres] heeft gesteld dat het beslag onrechtmatig is gelegd en dat zij schade heeft geleden en nog lijdt als gevolg van het beslag. Volgens [naam eiseres] zal ABN AMRO gevolgen gaan verbinden aan het beslag nu zij haar zekerheden ziet verminderen terwijl zij daar juist nu waarde aan hecht omdat [naam bedrijf 1] het moeilijk had tijdens de Covid jaren. [naam eiseres] heeft nagelaten deze stelling met relevante stukken nader te onderbouwen zodat de vordering tot opheffing van het conservatoire leveringsbeslag als onvoldoende onderbouwd wordt afgewezen. De vordering moet ook worden afgewezen omdat in conventie is geoordeeld dat [naam verweerder 1] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat tussen haar en [naam eiseres] een koopovereenkomst tot stand is gekomen en dat er voor [naam eiseres] geen aanleiding bestaat niet tot levering over te gaan.
6.2.
[naam eiseres] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van [naam verweerder 1] worden begroot op:
- salaris advocaat
€ 508,00(factor 0,5 × tarief € 1.016,00)
Totaal € 508,00

7..De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
veroordeelt [naam gedaagde] om het verkochte deel van de onroerende zaak staande en gelegen aan de [adres 2] , kadastraal bekend gemeente Dordrecht sectie [sectie], nummer [nummer] , binnen 7 dagen na de datum van dit vonnis aan [naam eiser 1] notarieel te leveren conform de koopovereenkomst,
7.2.
veroordeelt [naam gedaagde] om aan [naam eiser 1] een dwangsom te betalen van € 10.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 7.1 uitgesproken veroordeling voldoet, met een maximum van € 900.000,00,
7.3.
veroordeelt [naam gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 1.254,34, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
7.4.
veroordeelt [naam gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [naam eiser 1] tot op heden begroot op € 1.800,41, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
7.5.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
7.7.
wijst de vorderingen af,
7.8.
veroordeelt [naam eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [naam verweerder 1] tot op heden begroot op € 508,00,
7.9.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. C. Sikkel op 13 juli 2022.
3078/2009