In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 26 juli 2022 uitspraak gedaan over het verzoek van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West tot verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [naam kind]. De ondertoezichtstelling was eerder verlengd tot 12 augustus 2022. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de moeder, de vader en een vertegenwoordigster van de GI aanwezig waren. De ouders hebben aangegeven het niet eens te zijn met het verzoek tot verlenging, omdat het goed gaat met [naam kind] en zij een nieuwe woning hebben gevonden.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over [naam kind] sinds 29 september 2021 door beide ouders wordt uitgeoefend en dat [naam kind] bij hen woont. De GI heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling, maar de kinderrechter heeft geconcludeerd dat er geen ernstige bedreiging is voor de ontwikkeling van [naam kind]. Dit is gebaseerd op het feit dat er sinds november 2021 geen meldingen meer zijn ontvangen over huiselijk geweld en dat de nieuwe jeugdbeschermer contact heeft gehad met de ouders zonder zorgen over de veiligheid van [naam kind].
Gelet op deze bevindingen heeft de kinderrechter het verzoek van de GI afgewezen, omdat niet voldaan is aan het wettelijke criterium van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. De beschikking is mondeling gegeven en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 3 augustus 2022. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en andere belanghebbenden binnen de gestelde termijnen.