In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 juni 2022 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure waarbij verzoeker een voorlopige voorziening heeft gevraagd op grond van artikel 287b, eerste lid, van de Faillissementswet. Verzoeker, die onder budgetbeheer staat, heeft aangegeven dat zijn inkomen voldoende is om de huur te voldoen en heeft verzocht om een moratorium voor de duur van zes maanden, zodat hij niet ontruimd kan worden uit zijn huurwoning. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een bedreigende situatie is, aangezien er een vonnis tot ontruiming van 3 mei 2022 was uitgesproken. Verweerster, Woonstad Rotterdam, heeft echter aangevoerd dat er sprake is van woonfraude en dat verzoeker niet in de woning woont, wat een grond voor ontruiming zou zijn. De rechtbank heeft de belangen van verzoeker en verweerster afgewogen. Het belang van verzoeker om in de huurwoning te blijven en het minnelijk schuldhulpverleningstraject te doorlopen, woog zwaarder dan het belang van verweerster om het vonnis tot ontruiming uit te voeren. De rechtbank heeft daarom de tenuitvoerlegging van het vonnis van 3 mei 2022 opgeschort voor de duur van zes maanden, mits verzoeker zijn huurtermijnen tijdig blijft voldoen. Tevens is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan hij in de toekomst een nieuw verzoek indienen.