ECLI:NL:RBROT:2022:6485

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 juni 2022
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
FT EA 22/464 en FT EA 22/465
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een moratorium op basis van artikel 287b Faillissementswet in een huurkwestie met schuldenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 juni 2022 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure waarbij verzoeker een voorlopige voorziening heeft gevraagd op grond van artikel 287b, eerste lid, van de Faillissementswet. Verzoeker, die onder budgetbeheer staat, heeft aangegeven dat zijn inkomen voldoende is om de huur te voldoen en heeft verzocht om een moratorium voor de duur van zes maanden, zodat hij niet ontruimd kan worden uit zijn huurwoning. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een bedreigende situatie is, aangezien er een vonnis tot ontruiming van 3 mei 2022 was uitgesproken. Verweerster, Woonstad Rotterdam, heeft echter aangevoerd dat er sprake is van woonfraude en dat verzoeker niet in de woning woont, wat een grond voor ontruiming zou zijn. De rechtbank heeft de belangen van verzoeker en verweerster afgewogen. Het belang van verzoeker om in de huurwoning te blijven en het minnelijk schuldhulpverleningstraject te doorlopen, woog zwaarder dan het belang van verweerster om het vonnis tot ontruiming uit te voeren. De rechtbank heeft daarom de tenuitvoerlegging van het vonnis van 3 mei 2022 opgeschort voor de duur van zes maanden, mits verzoeker zijn huurtermijnen tijdig blijft voldoen. Tevens is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan hij in de toekomst een nieuw verzoek indienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer 1] - [nummer 2]
uitspraakdatum: 9 juni 2022
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 27 mei 2022, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 27 mei 2022 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 2 juni 2022.
Ter zitting van 2 juni 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw [persoon A] , werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw [persoon B] , werkzaam bij THL Advocaten, namens Woonstad Rotterdam, gevestigd te Rotterdam (hierna: verweerster);
  • mevrouw [persoon C] , werkzaam bij Woonstad Rotterdam;
  • de heer [persoon D] , werkzaam bij Woonstad Rotterdam.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2..Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 3 mei 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Schuldhulpverlening heeft verklaard dat verzoeker sinds 27 mei 2022 budgetbeheer ontvangt en dat het inkomen van verzoeker voldoende is om de huur te voldoen. Verzoeker ontvangt een uitkering uit hoofde van de Participatiewet. Verzoeker heeft aangetoond dat de huur voor de maand mei 2022 is voldaan op 26 april 2022 en voor de maand juni 2022 is voldaan op 27 mei 2022.

3..Het verweer

Verweerster heeft ter zitting aangevoerd dat het verzoek moratorium afgewezen dient te worden. Een moratorium kan slechts tot stand komen wanneer de grondslag voor ontruiming enkel en alleen de huurachterstand betreft. In dit geval is tevens sprake van woonfraude. Verweerster heeft sterk het vermoeden dat verzoeker niet in de woning woont, terwijl dit wel een vereiste is op grond van de huurovereenkomst. Verweerster heeft de dagvaarding overgelegd waarin zij uiteen heeft gezet dat er sprake is van woonfraude en dat mede op die grondslag ontruiming van de woning is gevorderd.
Daarnaast heeft verweerster ter zitting aangevoerd dat zij geen vertrouwen heeft in verzoeker, daar verzoeker eerder niet heeft meegewerkt aan een oplossing.

4..De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 3 mei 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 12 mei 2022 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 30 mei 2022 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 3 mei 2022 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoeker staat sinds 27 mei 2022 onder budgetbeheer en schuldhulpverlening heeft verklaard dat het inkomen voldoende is om de lopende huurtermijnen te voldoen. Verzoeker heeft tevens aangetoond dat hij de huur over de maanden mei en juni 2022 tijdig heeft voldaan. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
In het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 3 mei 2022 is geoordeeld dat de hoogte van de betalingsachterstand ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt alsmede veroordeling tot ontruiming van het gehuurde. Anders dan verweerster ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten voor de stelling van verweerster dat voornoemd oordeel tot ontruiming van het gehuurde mede is gebaseerd op de in de dagvaarding gestelde woonfraude.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 3 mei 2022 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan de [adres] te Rotterdam, voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.A. Cnossen, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2022.