ECLI:NL:RBROT:2022:6486

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 juli 2022
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
C/10/640523 / JE RK 22-1505
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van de ondertoezichtstelling van twee minderjarige kinderen na positieve ontwikkeling en samenwerking van de ouders

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 26 juli 2022 uitspraak gedaan over het verzoek van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West om de ondertoezichtstelling van twee minderjarige kinderen, [naam kind 1] en [naam kind 2], op te heffen. De ondertoezichtstelling was in het verleden ingesteld vanwege zorgen over de ontwikkeling van de kinderen, maar na een periode van intensieve hulpverlening en een mediation-traject tussen de ouders, is er een positieve ontwikkeling waar te nemen. De ouders hebben goed samengewerkt en hebben een borgingsplan opgesteld, wat heeft geleid tot een verbeterde communicatie en een stabiele thuissituatie voor de kinderen.

Tijdens de zitting hebben zowel de moeder als de vader hun instemming met het verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling uitgesproken. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de grond voor de ondertoezichtstelling, zoals bedoeld in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek, niet langer vervuld is. De kinderrechter heeft de ouders en de stiefvader geprezen voor hun inzet en de manier waarop zij met de moeilijke situatie zijn omgegaan. De beslissing om de ondertoezichtstelling op te heffen is mondeling gegeven en de schriftelijke uitwerking is op 3 augustus 2022 vastgesteld. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en andere belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/640523 / JE RK 22-1505
datum uitspraak: 26 juli 2022

beschikking opheffen ondertoezichtstelling

in de zaak van

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Dordrecht,
betreffende

[naam kind 1], geboren op [geboortedatum kind 1] 2012 te [geboorteplaats kind 1],

hierna te noemen [naam kind 1],

[naam kind 2], geboren op [geboortedatum kind 2] 2015 te [geboorteplaats kind 2],

hierna te noemen [naam kind 2].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder], hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder],

[naam vader], hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader].

De kinderrechter merkt als informant aan:

[naam stiefvader], hierna te noemen de stiefvader, wonende te [woonplaats stiefvader].

Het procesverloopHet procesverloop blijkt uit het verzoek met bijlagen van de GI van 21 juni 2022, ingekomen bij de griffie op 28 juni 2022.

Op 26 juli 2022 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder,
- de vader,
- een vertegenwoordigster van de GI, [naam].
Opgeroepen en niet verschenen is:
- de stiefvader.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind 1] en [naam kind 2] wordt uitgeoefend door de ouders.
[naam kind 1] en [naam kind 2] wonen bij de moeder en de stiefvader.
Het verzoekDe GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [naam kind 1] en [naam kind 2] op te heffen.
De GI heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. De periode van de ondertoezichtstelling is een emotioneel proces geweest voor de ouders, waarin zij hard hebben gewerkt. Zij hebben een mediation-traject gevolgd en communiceren nu goed met elkaar. Zij hebben zelf een borgingsplan opgesteld. Ook de school van de kinderen geeft aan dat het goed gaat. De ondertoezichtstelling heeft geen meerwaarde meer en de GI laat het gezin met een gerust hart los.

Het standpunt van belanghebbenden

De moeder heeft ter zitting aangegeven het eens te zijn met het verzoek. De ouders hebben lange gesprekken gevoerd met de mediator en goede afspraken met elkaar gemaakt. De moeder weet dat zij contact kan opnemen met de mediator wanneer dat nodig is.
De vader heeft zich ter zitting aangesloten bij het standpunt van de moeder.

De beoordeling

Op grond van artikel 1:261 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling op verzoek van de GI opheffen, indien de grond, bedoeld in artikel 1:255, eerste lid, BW, niet langer is vervuld.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat er sprake is van een positieve ontwikkeling. Bijna twee jaar geleden is een ondertoezichtstelling uitgesproken en volgde een heftige en emotionele periode, waarin de kinderen ook een periode uit huis zijn geplaatst. Er is intensieve hulpverlening ingezet, waar de ouders goed aan hebben meegewerkt. De zorgen over de kinderen zijn hierdoor weggenomen. De ouders hebben een gezamenlijk traject gevolgd bij een mediator en hebben afspraken met elkaar gemaakt. De ouders weten welke weg zij moeten bewandelen wanneer de situatie stagneert.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat niet langer is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 BW. De kinderrechter zal daarom het verzoek van de GI toewijzen en de ondertoezichtstelling van [naam kind 1] en [naam kind 2] opheffen met ingang van heden. De kinderrechter benadrukt daarbij dat de ouders en de stiefvader complimenten verdienen voor de manier waarop zij al die tijd met de moeilijke situatie zijn omgegaan.

De beslissingDe kinderrechter:

heft de ondertoezichtstelling van [naam kind 1], geboren op [geboortedatum kind 1] 2012 te [geboorteplaats kind 1], en [naam kind 2], geboren op [geboortedatum kind 2] 2015 te [geboorteplaats kind 2], op met ingang van heden;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.F. Verhaart als griffier en in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2022.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 3 augustus 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.