In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 18 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee ex-partners, [persoon A] en [persoon B], over de vernietiging van een echtscheidingsconvenant en de afwikkeling van huwelijkse schulden. De procedure begon met een dagvaarding van [persoon A] die [persoon B] verzocht om een bedrag van € 21.316,67 te betalen, terwijl [persoon B] in reconventie vorderingen indiende tegen [persoon A] op basis van geestelijke stoornis, misbruik van omstandigheden, dwaling en redelijkheid en billijkheid. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de echtscheiding tussen partijen op 3 mei 2016 is uitgesproken en dat het echtscheidingsconvenant op dat moment is ingegaan. De rechter heeft de vorderingen van [persoon B] tot vernietiging van het convenant afgewezen, omdat de verjaringstermijn voor het inroepen van deze vernietigingsgronden was verstreken. De rechter concludeerde dat er geen gronden waren voor vernietiging van de artikelen III en IV van het convenant, en dat [persoon B] aansprakelijk was voor de huwelijkse schulden zoals overeengekomen in het convenant. Uiteindelijk werd [persoon B] veroordeeld om een bedrag van € 7.532,58 aan [persoon A] te betalen, met rente.