ECLI:NL:RBROT:2022:6552

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2022
Publicatiedatum
8 augustus 2022
Zaaknummer
ROT 21/3848
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.C.W. van der Feltz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Parkeerbelasting en de uitzondering voor onmiddellijk in- en uitstappen

Op 8 augustus 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak over een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen, opgelegd aan eiseres door de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam. De naheffingsaanslag, die een totaalbedrag van € 67,86 omvatte, bestond uit € 2,56 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 65,30 aan kosten van naheffing. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door verweerder op 17 juni 2021. Eiseres heeft hierop beroep ingesteld, waarna een zitting plaatsvond op 1 juli 2022, waarbij eiseres zelf aanwezig was en verweerder vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde en mr. P. van Hattem.

De zaak draait om de vraag of eiseres terecht een beroep kan doen op de uitzondering voor 'onmiddellijk in- en uitstappen'. Eiseres stelde dat zij haar auto slechts had stilgezet om haar dochter af te zetten en dat zij de auto niet had verlaten. De rechtbank oordeelde echter dat het stilstaan van de auto, terwijl eiseres enkele minuten afscheid nam van haar dochter, niet valt onder de uitzondering van onmiddellijk in- en uitstappen. De rechtbank baseerde haar oordeel op de strikte uitleg van de wettelijke definitie van parkeren, zoals vastgelegd in de Gemeentewet en de Verordening parkeerregulering en parkeerbelastingen 2021.

De rechtbank concludeerde dat eiseres niet kon aantonen dat er sprake was van onmiddellijk in- en uitstappen, aangezien het afscheid nemen van haar dochter niet als een activiteit die direct verband houdt met het in- en uitstappen kan worden beschouwd. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 augustus 2022, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/3848

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 augustus 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [woonplaats eiseres], eiseres,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: [naam].

Procesverloop

Verweerder heeft eiseres bij beschikking van 8 mei 2021 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen opgelegd. De naheffingsaanslag beloopt in totaal € 67,86, bestaande uit € 2,56 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 65,30 aan kosten naheffing (vorderingsnummer [nummer]).
Bij uitspraak op bezwaar van 17 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de beschikking en de aanslag ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juli 2022.
Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door collega mr. P. van Hattem.

Overwegingen

1. Op 23 april 2021 om 17:18 uur heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat de auto van eiseres (kenteken [kentekennummer]) stond geparkeerd op locatie Hommelstraat te Rotterdam zonder dat er aan de betaalplicht is voldaan. Er bestaat geen geschil over dat daar op dat moment parkeerbelasting verschuldigd was en dat eiseres deze niet heeft betaald.
2. Eiseres is het niet eens met de naheffingsaanslag. Eiseres voert aan dat zij niet geparkeerd heeft, maar enkel heeft stil gestaan om haar dochter af te zetten. Eiseres heeft de auto niet verlaten. Het afscheid van haar dochter heeft enkele minuten geduurd.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Verweerder begrijpt uit de beroepsgronden van eiseres dat zij een beroep doet op de uitzondering ‘onmiddellijk in- en uitstappen’. In het onderhavige geval is daarvan geen sprake. Afscheid nemen valt niet onder deze uitzondering.
4. Op grond van artikel 225, tweede lid van de Gemeentewet wordt onder parkeren verstaan ‘het gedurende een aangesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op de binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.’ De Verordening parkeerregulering en parkeerbelastingen 2021 (de Verordening) kent eenzelfde definitiebepaling.
4.1.
De wettelijke omschrijving van parkeren sluit het stoppen voor het slechts in- of uitstappen van personen uit. Daar kan geen betaald parkeren belasting voor worden geheven. De uitzondering wordt strikt uitgelegd. Onder het begrip ‘onmiddellijk in- en uitstappen’ worden slechts handelingen verstaan die een daadwerkelijk in- of uitstappen vormen. Indien naast het in- en/of uitstappen activiteiten plaatsvinden die daarmee geen direct verband houden en waardoor de periode van het stilstaan wordt verlengd, is geen sprake van het onmiddellijk in- en uitstappen. De bewijslast dat sprake was van in- en/of uitstappen rust op eiseres.
4.2.
Vaststaat dat eiseres haar auto op een parkeerplaats neerzette om haar dochter af te zetten. Uit rechtspraak volgt daarnaast dat stilstaan - anders dan voor het onmiddellijk in- of uitstappen - met een draaiende motor op een parkeerplaats waar betaald parkeren geldt, ook aan te merken is als parkeren in de zin van artikel 225, tweede lid van de Gemeentewet (ECLI:NL:GHSHE:2004:A07625). Eiseres heeft in haar bezwaarschrift aangegeven dat zij enkele minuten afscheid heeft genomen van haar dochter. De rechtbank is van oordeel dat het stilzetten van de auto terwijl gedurende enkele minuten afscheid wordt genomen geen activiteit is die direct verband houdt met het onmiddellijk in- of uitstappen. De rechtbank begrijpt dat het afscheid nemen van een bijrijder een logische bijkomstigheid is, maar gezien de strikte uitleg van het begrip onmiddellijk in- en uitstappen kan zij niet anders oordelen dan dat het afscheid voor korte duur moet zijn (dus niet enkele minuten).
Daarbij heeft verweerder in beroep het zogenaamde HAS-rapport verstrekt, waarin foto’s te zien zijn van de auto met kenteken [kentekennummer]. In de directe nabijheid van de auto zijn geen personen te zien. Dit sterkt de rechtbank in haar conclusie dat aannemelijk is dat er geen sprake was van onmiddellijk in- of uitstappen.
4.3.
Nu vaststaat dat eiseres geen beroep kan doen op de uitzonderingsregel en dat zij de verschuldigde parkeerbelasting niet heeft voldaan is de naheffingsaanslag terecht aan haar opgelegd.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.C.W. van der Feltz, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Tchang, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2022.
Rechter Griffier
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).