ECLI:NL:RBROT:2022:6552
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G.C.W. van der Feltz
- Rechtspraak.nl
Parkeerbelasting en de uitzondering voor onmiddellijk in- en uitstappen
Op 8 augustus 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak over een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen, opgelegd aan eiseres door de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam. De naheffingsaanslag, die een totaalbedrag van € 67,86 omvatte, bestond uit € 2,56 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 65,30 aan kosten van naheffing. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door verweerder op 17 juni 2021. Eiseres heeft hierop beroep ingesteld, waarna een zitting plaatsvond op 1 juli 2022, waarbij eiseres zelf aanwezig was en verweerder vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde en mr. P. van Hattem.
De zaak draait om de vraag of eiseres terecht een beroep kan doen op de uitzondering voor 'onmiddellijk in- en uitstappen'. Eiseres stelde dat zij haar auto slechts had stilgezet om haar dochter af te zetten en dat zij de auto niet had verlaten. De rechtbank oordeelde echter dat het stilstaan van de auto, terwijl eiseres enkele minuten afscheid nam van haar dochter, niet valt onder de uitzondering van onmiddellijk in- en uitstappen. De rechtbank baseerde haar oordeel op de strikte uitleg van de wettelijke definitie van parkeren, zoals vastgelegd in de Gemeentewet en de Verordening parkeerregulering en parkeerbelastingen 2021.
De rechtbank concludeerde dat eiseres niet kon aantonen dat er sprake was van onmiddellijk in- en uitstappen, aangezien het afscheid nemen van haar dochter niet als een activiteit die direct verband houdt met het in- en uitstappen kan worden beschouwd. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 augustus 2022, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.