In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 6 juli 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Havensteder en een gedaagde huurder. De eiser, Havensteder, vorderde ontruiming van de huurwoning van de gedaagde, omdat haar zoon overlast veroorzaakte voor de omwonenden. De huurovereenkomst tussen Havensteder en de gedaagde bestaat sinds 21 september 2016. De gedaagde heeft in de periode van 14 juli 2021 tot en met 2 januari 2022 meerdere meldingen van overlast gedaan, maar ook omwonenden hebben klachten ingediend over bedreiging en intimidatie door haar zoon. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde tekort is geschoten in haar verplichtingen als huurder, omdat zij niet heeft ingegrepen tegen het gedrag van haar zoon, dat in strijd is met de algemene huurvoorwaarden en het Burgerlijk Wetboek. De rechter heeft geoordeeld dat de belangen van Havensteder zwaarder wegen dan die van de gedaagde, en heeft de ontruiming van de woning toegewezen, met een termijn van twee maanden voor de uitvoering. Tevens is het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagde direct moet voldoen aan de uitspraak, ook al kan zij in hoger beroep gaan. De gedaagde is veroordeeld in de proceskosten van Havensteder, die zijn vastgesteld op € 753,43.