ECLI:NL:RBROT:2022:6583

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2022
Publicatiedatum
8 augustus 2022
Zaaknummer
C/10/621997 HA ZA 21-623
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling en ontbinding van samenwerkingsovereenkomst in de slangenhandel

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 8 augustus 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen twee partijen die betrokken zijn bij de slangenhandel. De eiser, aangeduid als [naam eiser], vorderde in conventie een bedrag van € 130.000,- van de gedaagde, aangeduid als [naam gedaagde], en stelde dat deze onverschuldigd was betaald. De eiser betoogde dat er geen overeenkomst tot stand was gekomen, omdat de gedaagde eenzijdig terugkwam op gemaakte afspraken over participatie in de onderneming. De rechtbank oordeelde dat er wel degelijk een overeenkomst was, en dat de vordering van de eiser om het bedrag terug te vorderen niet op juridische gronden kon worden toegewezen. De rechtbank wees ook op de gevolgen van de coronamaatregelen en het verbod op de verkoop van levende dieren via Facebook, wat de handel in slangen negatief had beïnvloed.

In reconventie vorderde de gedaagde een bedrag van € 23.570,- van de eiser, alsook een voorschot van € 10.000,- voor de verzorging van de slangen. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde niet voldoende had onderbouwd dat de eiser verplicht was tot betaling van dit voorschot. De rechtbank wees de vorderingen van de gedaagde af, met uitzondering van een schadevergoeding van € 50,- voor kosten die de gedaagde had gemaakt als gevolg van beslaglegging door de eiser. De rechtbank veroordeelde de eiser in de proceskosten van de gedaagde, en vice versa, en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Zaak-/rolnummer: C/10/621997/HA ZA 21-623
uitspraak: 20 juli 2022
vonnis van de enkelvoudige kamer, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser],
eiser in conventie,
gedaagde in reconventie,
gemachtigde: mr. M.M.E. van Veen - Oudenaarden,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. D.H.P.M. Müskens.
Partijen worden hierna aangeduid als [naam eiser] respectievelijk [naam gedaagde].

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de rechtbank kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 1 juli 2021, met producties;
  • de conclusie van antwoord, tevens conclusie van eis in reconventie, met producties;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties, waaronder een usb-stick;
  • de akte overlegging producties namens [naam gedaagde], met producties;
  • het proces-verbaal van de op 7 december 2021 gehouden mondelinge behandeling.

2.Het geschil

2.1
[naam eiser] vordert in conventie - verkort weergegeven - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [naam gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 130.000,-, buitengerechtelijke incassokosten ad € 2.775,- en een vergoeding van nog op te maken schade, vermeerderd met de wettelijke (handels)rente vanaf de data waarop genoemd bedrag in delen is overgemaakt. Tevens vordert hij “voor zover vereist” vernietiging en/of ontbinding van de hierna te noemen overeenkomst tussen partijen, met proceskostenveroordeling, waaronder nakosten.
2.2
[naam eiser] legt het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag. Partijen hebben
destijds afgesproken dat [naam eiser], na betaling van € 130.000,-, voor de helft zou gaan participeren in het bedrijf van [naam gedaagde], [naam bedrijf], dat handelt in slangen en reptielen. [naam gedaagde] is eenzijdig teruggekomen op de gemaakte afspraak, zodat er geen overeenkomst tussen hen tot stand is gekomen en de € 130.000,- door [naam eiser] onverschuldigd is betaald, althans [naam gedaagde] ongerechtvaardigd is verrijkt, althans sprake is van bedrog, misbruik van omstandigheden of dwaling.
2.3
[naam gedaagde] vordert in reconventie bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [naam eiser] te veroordelen tot betaling van € 23.570,-, vermeerderd met wettelijke handelsrente, met proceskostenveroordeling, waaronder rente en nakosten.
2.4
[naam gedaagde] legt aan zijn vordering het volgende ten grondslag. [naam gedaagde] heeft voor een bedrag van € 101.370,- slangen gekocht voor [naam eiser], terwijl deze slechts € 87.850,- aan hem heeft betaald. [naam eiser] dient het verschil van € 13.520,- alsnog te voldoen. Daarnaast kost het onderhoud van de slangen van [naam eiser] ongeveer € 1.100,- per maand en als voorschot daarop vordert hij een bedrag van € 10.000,-. Ten slotte worden de € 50,- kosten die de bank van [naam gedaagde] hem in rekening heeft gebracht naar aanleiding van het door [naam eiser] gelegde bankbeslag door [naam gedaagde] teruggevorderd.
2.5
Op hetgeen partijen voor het overige hebben aangevoerd wordt, voor zover van belang, hierna ingegaan.

3.De beoordeling in conventie en in reconventie

3.1
De rechtbank constateert dat partijen het er over eens zijn dat zij hebben afgesproken dat [naam eiser] aan [naam gedaagde] gelden ter beschikking zou stellen, dat [naam gedaagde] daarvan slangen zou kopen, en dat [naam gedaagde] die slangen zou huisvesten en verzorgen en, zodra de tijd daarvoor rijp was, ermee zou gaan kweken. Na verkoop van de gekweekte slangen (inmiddels zijn partijen het erover eens: ook van de nakomelingen van slangen die [naam gedaagde] al had voordat [naam eiser] ging meedoen) zouden partijen de opbrengst, na aftrek van de door [naam gedaagde] gemaakte kosten, gelijkelijk delen.
3.2
[naam eiser] stelt zich, naar de rechtbank begrijpt, op het standpunt dat de afspraken bovendien inhielden dat hij voor de helft zou participeren in de onderneming van
[naam gedaagde], hetgeen [naam gedaagde] heeft betwist. Wat er zij van de betekenis van dit gestelde participeren: niet valt in te zien hoe het bestaan van dit meningsverschil als zodanig kan leiden tot de door [naam eiser] getrokken conclusie dat er kennelijk in het geheel geen overeenkomst tot stand is gekomen. Wanneer de essentialia van een overeenkomst, zoals onder 3.1 vermeld, vaststaan, doet een verschil van inzicht over de inhoud en uitleg van een overeenkomst niet af aan het gesloten zijn van die overeenkomst. Er bestaat daarom geen grond voor het oordeel dat [naam eiser] bij gebreke van het bestaan van een overeenkomst onverschuldigd aan [naam gedaagde] heeft betaald. Om dezelfde reden kan niet worden geoordeeld dat [naam gedaagde] met de van [naam eiser] ontvangen gelden ongerechtvaardigd is verrijkt: als al sprake is van een verrijking van [naam gedaagde], dan vloeit deze voort uit de tussen partijen gesloten overeenkomst en is zij daarom gerechtvaardigd.
3.3
[naam eiser] heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de overeenkomst moet worden vernietigd op grond van bedrog, misbruik van omstandigheden of dwaling. Deze vordering heeft hij echter in het geheel niet feitelijk onderbouwd. Uit het verschil van mening over de mate en vorm van “participeren” van [naam eiser] in de onderneming volgt het niet. Evenmin volgt het uit de, naar de rechtbank begrijpt, tot op heden tegenvallende resultaten van de slangenhandel, in aanmerking genomen de door [naam eiser] niet weersproken toelichting van [naam gedaagde] dat tijdens de coronamaatregelen alle reptielenbeurzen zijn afgelast en dat facebook – langs welke weg 90% van de verkopen van [naam gedaagde] liep – sinds 2019 de verkoop van levende dieren via dat platform heeft verboden, zodat de verkoop van levende slangen sinds 2019/2020 nagenoeg stil is komen te liggen.
3.4
Ook aan het ten slotte nog gedane beroep op ontbinding – die haar grond zou moeten vinden in een voldoende ernstige tekortkoming van [naam gedaagde] in de nakoming van de overeenkomst – zijn geen concrete feiten ten grondslag gelegd. In de aan [naam gedaagde] gerichte sommatie tot terugbetaling van € 130.000,- van 17 december 2020 heeft (de advocaat van) [naam eiser] in het geheel niet over ontbinding gesproken. Evenmin is gebleken dat [naam gedaagde] ten aanzien van enige verplichting op grond van de tussen partijen gemaakte afspraken in gebreke is gesteld, ook niet bij dagvaarding, zodat ook om die reden geen bevoegdheid van [naam eiser] tot ontbinding van de overeenkomst bestaat (artikel 6:265, tweede lid, BW).
3.5
Het voorgaande betekent dat de vordering van [naam eiser] tot veroordeling van
[naam gedaagde] tot betaling aan hem van € 130.000,- bij gebrek van enige juridische grondslag daarvoor moet worden afgewezen. De overige vorderingen van [naam eiser] delen dit lot. De rechtbank tekent hierbij aan dat in het voorgaande onbesproken kon blijven wat de betekenis van het door [naam eiser] gestelde en door [naam gedaagde] betwiste (verdergaande) participeren is, maar dat ook wanneer verdergaande afspraken over een in enigerlei vorm gedeelde onderneming zouden zijn gemaakt, dit bij het ontbreken van expliciete andersluidende afspraken niet hoeft te betekenen – en het in het algemeen ook niet in de rede ligt – dat een van de participanten op een moment naar keuze integrale terugbetaling van zijn financiële deelname van de ander kan terugverlangen. Dit zou immers betekenen dat het gehele ondernemingsrisico bij die ander zou liggen, hetgeen bij een gedeelde onderneming, behoudens andersluidende afspraken, in het algemeen nu juist niet de bedoeling zal zijn.
3.6
[naam eiser] zal in conventie als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [naam gedaagde] tot vandaag begroot op € 1.666,- aan griffierecht en € 3.540,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x tarief € 1.770,-), totaal € 5.206,-.
3.7
In reconventie vordert [naam gedaagde] een voorschot van € 10.000,- op de door hem gemaakte kosten voor de verzorging en het onderhoud van de slangen. Gelet op de door partijen gemaakte afspraak dat die door [naam gedaagde] betaalde kosten in mindering zouden komen op de gerealiseerde verkoopprijs, alvorens die opbrengst tussen partijen zou worden verdeeld, bestaat geen grond waarop [naam eiser] tot het betalen van dit voorschot gehouden zou zijn. De aanname van [naam gedaagde] dat [naam eiser] geen intentie heeft om die kosten te dragen door deze op de uiteindelijke verkoopopbrengst van de slangen in mindering te brengen, maakt dit niet anders, nu het in de macht van [naam gedaagde] als feitelijk verkopende en afrekenende partij ligt om die kosten op de opbrengst in mindering te brengen alvorens die te verdelen. Nu ook overigens niet van een gehoudenheid van [naam eiser] tot betaling van dit voorschot is gebleken, moet deze vordering worden afgewezen.
3.8
[naam gedaagde] heeft in reconventie voorts een aantal van de door [naam eiser] gestelde betalingen betwist: die zijn volgens [naam gedaagde] niet gedaan of hadden betrekking op andere kwesties. [naam gedaagde] gaat bij zijn vordering echter niet uit van een overeengekomen vaste inbreng van [naam eiser] van € 130.000,-, maar van een inbreng door [naam eiser] van de aankoopprijs van concrete door [naam gedaagde] “voor [naam eiser]” gekochte slangen. Volgens [naam gedaagde] heeft hij voor [naam eiser] € 101.370,- aan slangen gekocht, terwijl [naam eiser] hem € 87.850,- betaald heeft, reden waarom [naam gedaagde] betaling vordert van € 13.520,-. Nu [naam eiser] al in de dagvaarding naar voren heeft gebracht dat de concrete aankopen en aankoopprijzen hem niet bekend zijn, aangezien
[naam gedaagde] hem inzage in zijn administratie heeft geweigerd en geen stukken zoals inkoopfacturen heeft verstrekt, heeft [naam gedaagde] door slechts te verklaren dat hij aankopen heeft verricht tot een totaal van € 101.370,- en dat het aankopen van hobbykwekers en particulieren betreft, zodat er geen facturen voorhanden zijn, onvoldoende gemotiveerd gesteld dat hij voor genoemd bedrag slangen heeft aangekocht. Reeds daarom dient de gevorderde betaling van € 13.520,- te worden afgewezen.
3.9
Uit het in conventie overwogene vloeit voort dat [naam eiser] ten onrechte beslag heeft gelegd. De door [naam gedaagde] gestelde in dit verband door hem geleden schade van € 50,- is door [naam eiser] niet betwist en dient [naam eiser] daarom aan [naam gedaagde] te vergoeden. Nu [naam gedaagde] niet heeft gesteld dat en wanneer hij deze kosten al heeft betaald, zal de daarover gevorderde rente worden afgewezen. De overige reconventionele vorderingen moeten op grond van het hiervoor overwogene worden afgewezen.
3.1
[naam gedaagde] zal in reconventie als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, wegens samenhang met de conventie gewaardeerd op de helft van het aantal punten in conventie en berekend aan de hand van het in reconventie gevorderde bedrag, zijnde € 721,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x factor 0,5 x tarief € 721,-).

4.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
4.1
wijst af de vorderingen van [naam eiser];
4.2
veroordeelt [naam eiser] in de proceskosten, aan de kant van [naam gedaagde] tot vandaag vastgesteld op totaal € 5.206,-;
4.3
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
4.4
veroordeelt [naam eiser] om aan [naam gedaagde] € 50,- te betalen;
4.5
veroordeelt [naam gedaagde] in de proceskosten, aan de kant van [naam eiser] tot vandaag vastgesteld op totaal € 721,-;
4.6
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.7
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. dr. P.G.J. van den Berg en in het openbaar uitgesproken.
1411