In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 8 augustus 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen twee partijen die betrokken zijn bij de slangenhandel. De eiser, aangeduid als [naam eiser], vorderde in conventie een bedrag van € 130.000,- van de gedaagde, aangeduid als [naam gedaagde], en stelde dat deze onverschuldigd was betaald. De eiser betoogde dat er geen overeenkomst tot stand was gekomen, omdat de gedaagde eenzijdig terugkwam op gemaakte afspraken over participatie in de onderneming. De rechtbank oordeelde dat er wel degelijk een overeenkomst was, en dat de vordering van de eiser om het bedrag terug te vorderen niet op juridische gronden kon worden toegewezen. De rechtbank wees ook op de gevolgen van de coronamaatregelen en het verbod op de verkoop van levende dieren via Facebook, wat de handel in slangen negatief had beïnvloed.
In reconventie vorderde de gedaagde een bedrag van € 23.570,- van de eiser, alsook een voorschot van € 10.000,- voor de verzorging van de slangen. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde niet voldoende had onderbouwd dat de eiser verplicht was tot betaling van dit voorschot. De rechtbank wees de vorderingen van de gedaagde af, met uitzondering van een schadevergoeding van € 50,- voor kosten die de gedaagde had gemaakt als gevolg van beslaglegging door de eiser. De rechtbank veroordeelde de eiser in de proceskosten van de gedaagde, en vice versa, en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.