In deze zaak heeft de kinderrechter op 8 maart 2022 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [naam kind]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 1 februari 2022 een verzoek ingediend tot ondertoezichtstelling voor de duur van negen maanden, omdat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. [naam kind] is in het verleden slachtoffer geweest van mishandeling en woont bij haar moeder en stiefvader in een samengesteld gezin. De situatie wordt bemoeilijkt door een taalbarrière, aangezien de moeder de Nederlandse taal niet goed beheerst en de communicatie met hulpverleners daardoor problematisch is.
Tijdens de zitting is [naam kind] apart gehoord, en is er bijstand van een Poolse tolk ingeschakeld. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [naam kind] moeite heeft om haar plek in het gezin te vinden, wat heeft geleid tot automutilatie en suïcide uitspraken. De Raad heeft aangegeven dat er stevige regie in de hulpverlening nodig is, wat niet mogelijk is binnen het vrijwillige kader. De stiefvader heeft verweer gevoerd tegen het verzoek, waarbij hij zijn wanhoop over de hulpverlening en de taalbarrière benadrukte.
De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de situatie van [naam kind] ernstig is en dat er behoefte is aan een jeugdbeschermer om de hulpverlening te coördineren. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling uitgesproken voor de duur van negen maanden, met de beslissing dat deze beschikking uitvoerbaar is bij voorraad. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 21 maart 2022. Hoger beroep kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.