In deze zaak heeft de kinderrechter op 28 april 2022 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [naam kind], geboren in 2010. De ondertoezichtstelling was oorspronkelijk ingesteld bij beschikking van 3 november 2021 en zou aflopen op 3 mei 2022. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling voor een jaar, omdat [naam kind] een loyaliteitsconflict ervaart tussen zijn ouders, wat leidt tot veel stress in beide opvoedsituaties. De ouders zijn niet in staat gebleken om deze ontwikkelingsbedreiging zelfstandig weg te nemen, wat de kinderrechter zorgwekkend acht.
Tijdens de zitting is de moeder aanwezig geweest en heeft zij ingestemd met het verzoek tot verlenging. De vader heeft verweer gevoerd, waarbij hij aangaf dat er in het afgelopen halfjaar door corona en wisselingen binnen de jeugdbescherming weinig vooruitgang is geboekt. Hij betoogde dat [naam kind] achteruitgaat en dat de ondertoezichtstelling niet meer nodig zou zijn. De kinderrechter heeft echter geconcludeerd dat de situatie van [naam kind] nog steeds ernstig bedreigd wordt en dat er meer tijd nodig is om de hulpverlening op gang te brengen en de stabiliteit tussen de ouders te waarborgen.
De kinderrechter heeft uiteindelijk besloten om de ondertoezichtstelling van [naam kind] te verlengen tot 3 mei 2023, met de mogelijkheid voor de GI om eerder te besluiten dat de ondertoezichtstelling niet meer noodzakelijk is. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 12 mei 2022. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en andere belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.