ECLI:NL:RBROT:2022:6693

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 juni 2022
Publicatiedatum
11 augustus 2022
Zaaknummer
FT EA 22/427 en FT EA 22/428
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van een schuldregeling met psychosociale problematiek en huiselijk geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 juni 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een schuldregeling door verzoekster, die te maken heeft met psychosociale problematiek en huiselijk geweld. Verzoekster heeft een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, waarbij vier van de vijf schuldeisers instemden, maar één schuldeiser weigerde. Deze schuldeiser, die een aanzienlijk deel van de totale schuldenlast vertegenwoordigt, betwistte de goede trouw van de schuld van verzoekster en stelde dat de aangeboden regeling niet voldoende was. De rechtbank heeft de situatie van verzoekster beoordeeld, waarbij werd gekeken naar haar persoonlijke omstandigheden, waaronder haar psychische en lichamelijke klachten, en de ondersteuning die zij ontvangt van de Kredietbank Rotterdam en Arosa.

De rechtbank oordeelde dat de aangeboden regeling het uiterste was wat verzoekster kon bieden, gezien haar huidige situatie en de ondersteuning die zij nodig heeft. De rechtbank stelde vast dat de meerderheid van de schuldeisers akkoord was gegaan met de regeling en dat de aangeboden regeling beter zou zijn voor de schuldeisers dan een wettelijke schuldsaneringsregeling, die aanzienlijke kosten met zich zou brengen. De rechtbank concludeerde dat de belangen van verzoekster en de schuldeisers die instemden met de regeling zwaarder wogen dan die van de weigerende schuldeiser. Daarom werd het verzoek om de weigerende schuldeiser te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen, en werd de schuldsaneringsregeling afgewezen.

De rechtbank heeft de weigerende schuldeiser veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot, aangezien verzoekster niet door een advocaat was bijgestaan. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en kan binnen acht dagen na de uitspraak worden aangevochten door degene die daartoe recht heeft onder de Faillissementswet.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 23 juni 2022
in de zaak van:
[naam verzoekster],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoekster.

1..De procedure

Verzoekster heeft op 13 mei 2022, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- [schuldeiser] (hierna: [schuldeiser]);
die weigert mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
[schuldeiser] heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 23 juni 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw A. Pruis, werkzaam bij Arosa (hierna: begeleider);
Met toepassing van TARIC (de Tijdelijke afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbank vanwege de bijzondere omstandigheden door de coronacrisis) is ter zitting van 23 juni 2022 telefonisch gehoord:
- mevrouw A.R. de Vries, werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening).
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift vijf concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 38.830,32 van verzoekster te vorderen.
Verzoekster heeft bij brief van 3 februari 2022 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 4,31% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar Participatiewet-uitkering. Verzoekster valt op dit moment nog onder Stedelijke Zorg, vanwege haar persoonlijke problematiek. Er geldt daarom geen sollicitatieplicht en verzoekster is nog niet aangemeld bij Werk & Inkomen. De verwachting is dat verzoekster (ook) een ontheffing zal krijgen, zodra ze wordt aangemeld bij W&I. Verzoekster ontvangt nu nog WMO-ondersteuning en wacht op behandeling voor medische klachten (zowel psychisch als fysiek). Verzoekster heeft medische stukken overgelegd ter onderbouwing van haar klachten. Verzoekster komt vanuit de crisisopvang voor huiselijk geweld en wordt thans begeleid door Arosa (begeleid wonen). Voor haar psychische klachten heeft verzoekster zich gemeld bij haar huisarts en ze voert daar nu regelmatig gesprekken met de praktijkondersteuner in afwachting van een behandelingsplek bij de psycholoog. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar budgetbeheerder voldaan.
Vier schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser] stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 34.512,28 op verzoekster, welke 88,9% van de totale schuldenlast beloopt.

3..Het verweer

In haar verweerschrift heeft [schuldeiser] gesteld dat de schuld van verzoekster niet te goeder trouw is ontstaan. Van toelating van verzoekster tot de schuldsaneringsregeling kan in de visie van [schuldeiser] geen sprake zijn. De vordering is minder dan vijf jaar geleden ontstaan, namelijk in mei 2018. De vordering betreft een Persoonlijke Lening (hierna: de lening) aangegaan door verzoekster met haar toenmalig partner, inmiddels ex-partner. Bij het aangaan van de lening had verzoekster een inkomen uit een dienstverband voor 40 uur per week. In het aanbod van schuldhulpverlening wordt aangegeven dat de lening voornamelijk is opgebruikt door de ex-partner. Echter uit de administratie blijkt dat het gehele krediet ter hoogte van € 40.000,00 op de privé-rekening van verzoekster is gestort en dat slechts € 16.000,00 is overgemaakt naar de rekening van de ex-partner. [schuldeiser] is van mening dat dit niet overeenkomt met wat door schuldhulpverlening is gesteld en dat verzoekster veruit het grootste deel van de lening heeft ontvangen en uitgegeven. Bovendien blijkt uit de bankafschriften dat verzoekster kosten heeft gemaakt, die onverantwoord te noemen zijn. Verzoekster had zich er bewust van moeten zijn dat deze uitgaven niet binnen haar financiële mogelijkheden pasten. [schuldeiser] heeft bovendien voor het schuldhulpverleningstraject niks vernomen van verzoekster ten aanzien van het treffen van een betalingsregeling voor de lening.
In de visie van [schuldeiser] heeft verzoekster bovendien niet het maximaal haalbare aangeboden. De aangeboden regeling is immers gebaseerd op een Participatiewet-uitkering, terwijl de inkomenspositie van verzoekster de komende tijd nog zou kunnen verbeteren. Uit de administratie van [schuldeiser] blijkt dat verzoekster in 2018 in staat was om een bruto maandloon van rond de € 2.000,00 te genereren. [schuldeiser] kan zich niet verenigen in het geschetste toekomstbeeld door schuldhulpverlening, namelijk dat verzoekster vanwege een gebrek aan startkwalificaties en haar minimale arbeidsverleden niet waarschijnlijk een hogere afloscapaciteit zal kunnen genereren.
Daarnaast wordt vanuit schuldhulpverlening aangegeven dat er geen sollicitatieverplichting is opgelegd omdat de situatie van verzoekster eerst stabiel moet worden. [schuldeiser] vraagt zich af in hoeverre het aanvangsmoment van de schuldenregeling in belang is van de schuldeisers. Nu de situatie van verzoekster momenteel niet voldoende stabiel is kan verzoekster geen loon uit dienstbetrekking genereren. In een wettelijk traject geldt dat, indien sprake is van psychosociale problematiek, verzoekster dit minimaal een jaar onder controle moet hebben. Hiervan lijkt geen sprake te zijn. Ook hierdoor zijn bij de bank twijfels in hoeverre de situatie van verzoekster stabiel is. Wanneer er sprake is van een stabiele leefsituatie, kan verzoekster adequaat worden begeleid en zal de kans op het ontstaan van nieuwe schulden afnemen.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser] bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van [schuldeiser] een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 88,9%.
Een meerderheid van de schuldeisers, namelijk vier van de vijf schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster niet beschikt over betaald werk. Verzoekster heeft gedurende een langere periode in een bedreigende situatie geleefd en komt recentelijk met haar kinderen uit de crisisopvang voor hulp bij huiselijk geweld. Verzoekster valt nu onder begeleid wonen en krijgt WMO-ondersteuning in de vorm van begeleiding vanuit Arosa. Voldoende aannemelijk is geworden dat verzoekster ook de komende jaren nog veel ondersteuning nodig zal hebben en dat zij, mede gelet op persoonlijke omstandigheden (waaronder haar psychische en lichamelijke klachten) geen voltijds inkomen zal kunnen verwerven en dat geen materieel hogere afdrachtscapaciteit zal ontstaan.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
De rechtbank is van oordeel dat verzoekster in aanmerking zou komen voor een wettelijk traject, ondanks de psychosociale problematiek (die mede heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schulden). Verzoekster is immers uit de situatie gestapt waarin sprake was van huiselijk geweld. Verzoekster heeft tijdelijk met haar kinderen bij de vrouwenopvang gezeten, maar woont thans op zichzelf. Hierbij wordt zij begeleid door Arosa. Daarnaast heeft verzoekster zich aangemeld voor psychische hulp en in afwachting van de wachtlijsten, heeft verzoekster gesprekken bij de huisarts. De rechtbank is daarmee van oordeel dat de situatie van verzoekster reeds voldoende stabiel is, anders dan gesteld door [schuldeiser]. Voldoende aannemelijk is dat verzoekster de omstandigheden, die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van de schulden, onder controle heeft gekregen. Daarmee zou verzoekster in aanmerking komen voor toelating met toepassing van artikel 288, derde lid Fw (de hardheidsclausule).
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [schuldeiser], die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om [schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[schuldeiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [schuldeiser] om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [schuldeiser] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2022. [1]
De griffier is buiten staat
dit vonnis mede te ondertekenen

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.