ECLI:NL:RBROT:2022:6745

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
12 augustus 2022
Zaaknummer
10/754533-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot de invoer van cocaïne

De rechtbank Rotterdam heeft op 20 april 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van cocaïne. De verdachte was betrokken bij de invoer van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne, die via een bunkerschip naar Nederland was gebracht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzet had om samen met anderen een hoeveelheid cocaïne Nederland in te voeren. De verdachte had verklaard dat hij onder bedreiging van geweld door onbekende mannen had gehandeld, maar de rechtbank achtte deze verklaring niet aannemelijk. De rechtbank concludeerde dat de verdachte en zijn medeverdachten een nauwe en bewuste samenwerking hadden en dat de verdachte een actieve bijdrage had geleverd aan de invoer van de cocaïne. De rechtbank achtte het feit wettig en overtuigend bewezen en sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarbij rekening werd gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden en de ernst van het feit.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/754533-19
Datum uitspraak: 20 april 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
laatst opgegeven woon- of verblijfplaats:
[adres] te [woonplaats] ( [woonplaats] ),
raadsvrouw mr. J.M. Bekooij, advocaat te Den Haag.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 8 april 2020, 30 juni 2020 en 6 april 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. L.L. van Delft, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 47 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar;
  • opheffing van het geschorste bevel voorlopige hechtenis.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde omdat niet bewezen kan worden dat de verdachte bij de (verlengde) invoer van de cocaïne betrokken is geweest. De verdachte wist niet wat er in de tassen zat die met het bunkerschip [naam bunkerschip] zijn vervoerd, zodat het vereiste opzet op deze invoer, danwel op het voorhanden hebben van cocaïne ontbreekt.
4.2.
Beoordeling
Feiten
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Het zeeschip [naam zeeschip] is rechtstreeks vanuit Colombia naar Nederland gevaren en heeft vanaf 23 december 2019 tot en met 28 december 2019 in afwachting van een plek in de Rotterdamse haven op een ankerplaats voor de Nederlandse kust gelegen. Op 28 december 2019 is [naam zeeschip] de Rotterdamse haven ingevaren en daar in de Mississippihaven aangemeerd.
Het bunkerschip genaamd [naam bunkerschip] (hierna: [naam bunkerschip] ) was in de avond van
28 december 2019 aangemeerd in het Calandkanaal en is omstreeks 20.15 uur naar de Mississippihaven gevaren. De bemanning van [naam bunkerschip] bestond op dat moment
uit de kapitein [persoon 1] , de stuurman [persoon 2] en de verdachte en [persoon 3] als matrozen. [persoon 1] was als vervanger van de vaste kapitein van [naam bunkerschip] kort voor het vertrek aan boord gekomen. Tevens waren kort voor het vertrek naar de Mississippihaven twee andere mannen aan boord gekomen, wier identiteit onbekend is gebleven (hierna ook: de twee onbekende mannen).
[naam bunkerschip] is omstreeks 21.00 uur langszij [naam zeeschip] gekomen. [persoon 2] heeft vervolgens een ladder aan de reling van [naam zeeschip] gehangen, waarlangs de twee onbekende mannen aan boord van [naam zeeschip] zijn gegaan. Een bemanningslid van [naam zeeschip] heeft de twee onbekende mannen aan boord ontdekt. Gezien is dat het mangat van ruim 1 van [naam zeeschip] openstond en dat één van deze mannen rende tussen ruim 1 en ruim 2. Toen de twee onbekende mannen het bemanningslid van [naam zeeschip] zagen, hebben zij twee zwarte tassen met touw eromheen vanaf [naam zeeschip] op het dek van [naam bunkerschip] gegooid en zijn zij vervolgens zelf ook aan boord van [naam bunkerschip] gegaan, waarop [naam bunkerschip] is weggevaren. De verdachte heeft samen met [persoon 2] de twee zwarte tassen vanaf het dek naar de stuurhut van [naam bunkerschip] gedragen en rechts achterin de stuurhut neergezet. [naam bunkerschip] is om 21.12 uur van [naam zeeschip] weggevaren.
[persoon 1] heeft [naam bunkerschip] vervolgens richting het Hartelkanaal gevaren.
Om 21.45 uur heeft hij [naam bunkerschip] tegen het schip [naam schip 1] , dat daar aan de kade lag, aangelegd. De verdachte en [persoon 2] hebben de tassen aan de twee onbekende mannen overhandigd. De twee onbekende mannen hebben via [naam schip 1] [naam bunkerschip] verlaten en hun weg vanaf de steiger vervolgd. Om 21.55 uur is [naam bunkerschip] richting Vopak Botlek gevaren om daar om 23.10 uur naast een te bunkeren schip ( [naam schip 2] ) af te meren. Op 29 december 2019 omstreeks 00.16 uur zijn de verdachte en de andere drie bemanningsleden van [naam bunkerschip] op het bunkerschip aangehouden.
De bemanning van [naam zeeschip] heeft in voornoemd openstaand mangat twee zwarte tassen/balen, omwikkeld met touw, ontdekt. Nader onderzoek heeft uitgewezen dat deze twee tassen 44 pakketten met een gezamenlijk nettogewicht van 44,05 kilogram cocaïne bevatten. Op een andere locatie op [naam zeeschip] werden nog vijf zwarte tassen/balen, eveneens omwikkeld met touw, met daarin 120 pakketten cocaïne aangetroffen, met een gezamenlijk nettogewicht van 119,70 kilogram.
Op [naam bunkerschip] heeft onderzoek naar verdovende middelen met een speurhond voor verdovende middelen plaatsgevonden. Deze speurhond sloeg aan op een plek op de laminaatvloer in de stuurhut, rechtsachter de besturingsstoel.
Verlengde invoer cocaïne
Op basis van deze feiten en omstandigheden constateert de rechtbank dat de door de onbekende mannen van [naam zeeschip] meegenomen tassen, zoals omschreven door de verdachte en [persoon 2] , kenmerkende uiterlijke overeenkomsten vertonen met de nadien op [naam zeeschip] aangetroffen balen, die alle cocaïne bleken te bevatten. Uit het voorgaande volgt ook dat de meegenomen tassen afkomstig zijn uit hetzelfde mangat aan boord van [naam zeeschip] waar nadien nog twee balen met cocaïne zijn aangetroffen. Gezien deze bevindingen, in het licht van de hiervoor vastgestelde gang van zaken, is naar het oordeel van de rechtbank de conclusie gerechtvaardigd dat de door de onbekende mannen meegenomen tassen deel hebben uitgemaakt van een grotere hoeveelheid tassen/balen gevuld met cocaïne, zodat in deze twee tassen eveneens een hoeveelheid cocaïne moet hebben gezeten. Dit oordeel wordt gesterkt door het onderzoek met de speurhond, die aansloeg op de vloer in de stuurhut van [naam bunkerschip] op dezelfde plaats waar de betreffende tassen enige tijd hebben gestaan.
Volgens [persoon 2] was de door hem gedragen tas circa 30 kilo zwaar en ook de verdachte heeft verklaard dat hij flink moest tillen. Gelet hierop, in samenhang bezien met het gewicht van de achtergebleven tassen/balen op [naam zeeschip] , komt de rechtbank tot een voorzichtige schatting van in totaal 40 kilogram cocaïne voor de twee tassen/balen, die op [naam bunkerschip] zijn gebracht.
De rechtbank is voorts van oordeel dat sprake is van verlengde invoer van deze cocaïne. Uit het voorgaande valt immers op te maken dat de twee meegenomen tassen met cocaïne op [naam zeeschip] Nederland zijn binnengekomen en via [naam bunkerschip] verder aan land zijn gebracht.
Enige betrokkenheid van de verdachte bij de invoer van de cocaïne die op [naam zeeschip] is achtergebleven, kan naar het oordeel van de rechtbank niet uit de beschikbare bewijsmiddelen worden afgeleid, zodat de verdachte op dat punt zal worden vrijgesproken.
Medeplegen
Uit de hiervoor geschetste gang van zaken valt op te maken dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte, [persoon 1] , [persoon 2] en de twee onbekende mannen, bestaande uit een gezamenlijke uitvoering ten aanzien van de (verlengde) invoer van de cocaïne. De verdachte heeft daaraan een actieve bijdrage geleverd, onder meer bestaande uit het aannemen en verplaatsen van de tassen met cocaïne en hulp bij het aanleggen van [naam bunkerschip] langs [naam schip 1] , zodat de twee onbekende mannen met de tassen konden wegkomen.
Opzet
De rechtbank is van oordeel dat naar de uiterlijke verschijningsvorm uit de hiervoor beschreven gang van zaken volgt dat de verdachte en zijn medeverdachten opzet hadden op de verlengde invoer van cocaïne. Zij wisten bij welk schip zij moesten zijn en wisten ook waar de betreffende tassen zich op dat schip bevonden. Gelet op de onderlinge samenwerking om de tassen aan en van boord van [naam bunkerschip] te krijgen en de rol van de verdachte daarbij, kan het niet anders dan dat zij wetenschap hadden van de aanwezigheid van cocaïne in die tassen.
De rechtbank acht derhalve bewezen dat de verdachte opzet heeft gehad om tezamen en in vereniging met anderen een hoeveelheid cocaïne Nederland in te voeren.
4.3.
Conclusie
De rechtbank acht het aan de verdachte onder primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 28 december 2019 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, een hoeveelheid coca
ïne, zijnde coca
ïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
primair
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 aanhef en onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hem een beroep toekomt op overmacht in de zin van noodtoestand. De verdachte heeft enkel deelgenomen aan het vervoeren van de drugs omdat hij door twee mannen op het bunkerschip met een wapen of een op een wapen gelijkend voorwerp is bedreigd en hij zijn familie wilde beschermen.
6.2.
Beoordeling
Slechts uitzonderlijke omstandigheden kunnen in een individueel geval meebrengen dat de pleger van gedragingen die door de wetgever strafbaar zijn gesteld (zoals het vervoeren van drugs), niettemin niet strafbaar kan worden geacht. Dat is onder meer het geval indien moet worden aangenomen dat is gehandeld in noodtoestand, dat wil zeggen - in het algemeen gesproken - dat de verdachte als pleger van het feit, staande voor de noodzaak te kiezen uit onderling strijdige plichten en belangen, het zwaarstwegende terecht heeft laten prevaleren.
Zowel in het vooronderzoek als tijdens het onderzoek ter terechtzitting is de verdachte uitgebreid gevraagd naar de wijze waarop deze bedreigingen zouden hebben plaatsgevonden. De verdachte heeft hierover geen consistente eenduidige verklaring afgelegd en geen concrete, toetsbare aanknopingspunten naar voren gebracht die een begin van aannemelijkheid opleveren van zijn lezing. Weliswaar heeft [persoon 2] ook verklaard door de twee onbekende mannen te zijn bedreigd, maar ook die verklaring is niet nader geconcretiseerd en onderbouwd en wijkt op wezenlijke punten af van de verklaring van de verdachte hierover. Daar komt nog bij dat het incident achteraf niet met de matroos [persoon 3] - die tijdens de gebeurtenissen lag te slapen - is gedeeld en er door de overige bemanningsleden niet, na het vertrek van de twee onbekende mannen, onmiddellijk de hulp van de politie is ingeschakeld, terwijl daartoe alle gelegenheid is geweest en dit naar het oordeel van de rechtbank in het door de verdachte geschetste scenario voor de hand had gelegen. Evenmin heeft de verdachte melding gemaakt van bedreigingen of van de aanwezigheid van gewapende mannen toen de politie enkele uren aan boord van [naam bunkerschip] is gekomen en hem heeft aangehouden.
De rechtbank acht het dan ook niet aannemelijk geworden dat de verdachte, zoals hij - kort samengevat - heeft verklaard, onverwachts werd geconfronteerd met de aanwezigheid van twee onbekende mannen op [naam bunkerschip] en dat hij vervolgens door deze personen onder bedreiging met geweld is gedwongen om te handelen zoals hij heeft gedaan.
6.3.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen. Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de (verlengde) invoer van circa 40 kilogram cocaïne via de Rotterdamse haven. Door zijn handelen heeft de verdachte zich begeven op het terrein van de grootschalige handel in verdovende middelen. Het in georganiseerd verband smokkelen van een aanzienlijke partij cocaïne vormt een ernstige inbreuk op de rechtsorde en dient krachtig te worden bestreden. Met de internationale handel in harddrugs wordt voorts veel criminele winst behaald.
Het op de markt brengen van cocaïne vormt een ernstige bedreiging voor de volksgezond-heid en bevordert de toename van vermogensdelicten (randcriminaliteit). De rechtbank rekent dit de verdachte flink aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft een uittreksel uit de justitiële documentatie van 10 maart 2022 gezien, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf is gelet op de landelijke oriëntatiepunten voor de straftoemeting, die voor het bewezenverklaarde feit zijn ontwikkeld, waarbij in strafmatigende zin rekening is gehouden met de zeer waarschijnlijk beperktere rol van de verdachte en met het tijdsverloop. De rechtbank komt daarom tot een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering aan de orde is.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op het artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. K.A. Baggerman, voorzitter,
en mrs. L. Stevens en H.J. de Kraker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.C. Fraaij, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
primair
hij in of omstreeks de periode van 28 december 2019 tot en met 29 december 2019 te Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, althans opzettelijk heeft vervoerd, althans opzettelijk voorhanden heeft gehad, ongeveer 119,7 kilo en/of 44,05 kilogram en/of een grote hoeveelheid cocaine, in ieder geval een of meer grote hoeveelhe(i)d(en) cocaine,
in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair
een of meer anderen in of omstreeks de periode van 28 december 2019 tot en met
29 december 2019 te Rotterdam en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, althans opzettelijk heeft/hebben vervoerd,
althans opzettelijk voorhanden heeft/hebben gehad, ongeveer 119,7 kilo en/of 44,05 kilogram en/of een grote hoeveelheid cocaine, in ieder geval een of meer grote hoeveelhe(i)d(en) cocaine, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
tot en/of bij het plegen van welk strafbaar feit hij, verdachte en/of zijn mededaders, in of omstreeks de periode van 28 december 2019 tot en met 29 december 2019 te Rotterdam en/of elders in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door
- een of meer anderen, niet behorende tot de bemanning van het bunkerschip genaamd [naam bunkerschip] , aan boord te laten en/of te laten blijven van het bunkerschip genaamd [naam bunkerschip] en/of (vervolgens)
- met het bunkerschip genaamd [naam bunkerschip] te varen naar een zeeschip genaamd [naam zeeschip] en/of
- het bunkerschip genaamd [naam bunkerschip] af te meren tegen, althans gedurende enige tijd langzaam te laten varen langszij, een afgemeerd zeeschip genaamd [naam zeeschip] en/of
- aan voornoemde een of meer anderen een ladder ter beschikking te stellen en/of
- vanaf het bunkerschip genaamd [naam bunkerschip] een ladder te plaatsen tegen, althans te bevestigen aan, het zeeschip genaamd [naam zeeschip] en/of
- voornoemde een of meer anderen in de gelegenheid te stellen via voornoemde/een ladder vanaf het bunkerschip genaamd [naam bunkerschip] het zeeschip genaamd [naam zeeschip] te betreden en/of
- nadat een of meer tassen/pakketten met cocaine vanaf het zeeschip genaamd [naam zeeschip] op het bunkerschip genaamd [naam bunkerschip] waren gegooid en/of voornoemde een of meer anderen (weer) aan boord waren gesprongen van bunkerschip genaamd [naam bunkerschip] , weg te varen van het zeeschip genaamd [naam zeeschip] en/of (vervolgens)
- met het bunkerschip genaamd [naam bunkerschip] te varen naar de Pionierskade en/of
- voornoemde tassen/pakketten met cocaine vanaf het dek naar de stuurhut van het bunkerschip genaamd [naam bunkerschip] te verplaatsen en/of
- met het bunkerschip genaamd [naam bunkerschip] aan te leggen tegen een afgemeerd binnenvaartschip genaamd [naam schip 1] en/of (zodoende)
- voornoemde een of meer anderen in staat te stellen het bunkerschip genaamd [naam bunkerschip] te verlaten met voornoemde pakketten/tassen met daarin cocaïne.