1.2.In het primaire besluit heeft verweerder overwogen dat hij op basis van de bestuurlijke rapportage vaststelt dat eiser op 25 januari 2021 het samenscholingsverbod en het groepsvormingsverbod heeft overtreden en dat verweerder de kans aanwezig acht dat dit nog een keer gebeurt.
De last onder dwangsom houdt het volgende in:
- Eiser dient zich te houden aan het samenscholingsverbod, zoals opgenomen in artikel 2:1
van de Algemene plaatselijke verordening Rotterdam 2012 (APV). Dit betekent dat hij niet samen mag scholen op de weg waarbij sprake is van onnodig opdringen, vechten, of door uitdagend gedrag aanleiding geven tot wanordelijkheden.
- Eiser dient zich tevens te houden aan het groepsvormingsverbod, zoals dat nu geldt en
eventueel zal gelden op grond van artikel 58g van de Wet publieke gezondheid (Wpg) in verbinding met artikel 3.1 van de Tijdelijke Regeling Maatregelen covid-19. Dit betekent op dit moment dat hij zich in een openbare plaats niet mag ophouden met meer dan het aantal personen dat is toegestaan volgens de Tijdelijke Regeling Maatregelen covid-19.
De last betekent dat elke keer als eiser het samenscholingsverbod en/of het groepsvormingsverbod overtreedt een geldbedrag moet betalen van (totaal) € 2.500,-. Het maximumbedrag dat hij moet betalen is € 10.000,-. Als eiser de dwangsom verbeurt, moet hij de dwangsom aan de gemeente Rotterdam betalen. Dit bedrag staat in verhouding tot de beoogde werking van de dwangsom en het belang dat eiser schaadt op het moment dat de overtreding wordt begaan. De last onder dwangsom voor het samenscholingsverbod geldt voor de duur van één jaar. De last voor het groepsvormingsverbod geldt zolang dit verbod zoals opgenomen in artikel 58g van de Wpg in verbinding met artikel 3.1 van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 van kracht is, met een maximum duur van één jaar. De last treedt onmiddellijk in werking.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder, met overnemen van het advies van de Algemene Bezwaarschriftencommissie van 23 april 2021, onder meer het volgende ten grondslag gelegd. Onder de (buitengewone) omstandigheden is het voldoende aannemelijk dat eiser (op enigerlei wijze) betrokken is geweest dan wel aanwezig is geweest bij de ongeregeldheden en het samenscholingsverbod en het groepsvormingsverbod heeft overtreden. Hetgeen eiser naar voren heeft gebracht ten aanzien van de omstandigheden is niet voldoende om het voorgaande in twijfel te trekken. Het belang van handhavend optreden rechtvaardigt in dit geval het opleggen van de last onder dwangsom. De doelen zijn het voorkomen van (ernstige) wanordelijkheden die de openbare orde aantasten en het tegengaan van verdere verspreiding van het coronavirus ter bescherming van de volksgezondheid. De hoogte van de dwangsom, het maximum daarvan en de termijn van één jaar staan in redelijke verhouding tot de zwaarte van de geschonden belangen en tot de beoogde werking van de dwangsom. De belangen van eiser wegen daar niet tegen op, gelet op de grote belangen die met het opleggen van de last zijn gediend.
3. De relevante wet- en regelgeving is vermeld in de bijlage bij deze uitspraak.
4. Ter zitting heeft verweerder betoogd dat eiser geen procesbelang meer heeft voor zover de last ziet op de overtreding van het groepsverbod, aangezien de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 per 15 januari 2022 is vervallen en in zoverre dus geen verbeurte van dwangsom meer kan plaatsvinden. Gelet op de aard van de sanctie gaat de rechtbank er echter vanuit dat eiser belang heeft behouden bij zijn beroep.
5. Eiser voert in de eerste plaats aan dat het aan verweerder is om aan te tonen dat sprake is geweest van betrokkenheid van eiser bij het verstoren van de openbare orde. Eiser stelt daartoe dat hij werkzaam is in de buurt en dat hij die avond ook moest werken. Dat eiser daar is aangetroffen is dan ook heel normaal. Er was sprake van chaos in de stad, maar eiser heeft zelf niet deelgenomen aan de rellen. Het in bezit hebben van de acht zilveren armbanden behoort niet voor zijn risico te komen. In de bezwaarfase heeft hij reeds aangegeven dat hij de armbanden heeft gevonden. Er is verder geen bewijs dat eiser zelf in de juwelier is geweest en evenmin dat hij betrokken is geweest bij de plunderingen. Eiser was voornemens om de politie in te lichten, maar werd spoedig nadat hij de armbanden had gevonden aangehouden. Eiser meent daarom dat sprake is geweest van een ongelukkige samenloop van omstandigheden in zijn nadeel. Omdat hij niet heeft deelgenomen aan de ongeregeldheden heeft hij ook niet gehandeld in strijd met het samenscholingsverbod.