In deze zaak heeft VGZ Zorgverzekeraar N.V. een vordering ingesteld tegen [gedaagde] wegens een achterstand in de betaling van de zorgpremie en zorgkostennota's. De procedure is gestart met een dagvaarding op 12 april 2022, waarin VGZ eiste dat [gedaagde] werd veroordeeld tot betaling van € 500,00 aan hoofdsom, met rente, en veroordeling in de proceskosten. De gedaagde heeft de vordering niet betwist, maar voerde aan dat hij rauwelijks was gedagvaard en geen aanmaningen had ontvangen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een zorgverzekeringsovereenkomst bestond tussen partijen en dat [gedaagde] een betalingsachterstand had laten ontstaan van in totaal € 1.275,53, waarvan hij € 359,26 had voldaan. VGZ heeft haar vordering beperkt tot € 500,00 aan hoofdsom, maar reserveerde haar rechten voor het resterende bedrag.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat VGZ voldoende bewijs heeft geleverd van de betalingsachterstand en dat [gedaagde] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet op de hoogte was van de betalingsverplichtingen. De kantonrechter heeft het verweer van [gedaagde] verworpen, omdat VGZ had aangetoond dat zij [gedaagde] tijdig had geïnformeerd over de betalingsachterstand. De rechter heeft [gedaagde] veroordeeld tot betaling van € 500,00 aan hoofdsom, met wettelijke rente, en in de proceskosten tot een bedrag van € 405,43. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.