ECLI:NL:RBROT:2022:689

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 januari 2022
Publicatiedatum
2 februari 2022
Zaaknummer
9493522 CV EXPL 21-34085
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en betalingsregeling in huurovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 28 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Woonbron en een gedaagde huurder. De eiseres, Woonbron, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde vanwege een huurachterstand van € 2.880,09, die was ontstaan door het niet tijdig betalen van de huur. De gedaagde, die in persoon procedeerde, erkende de huurachterstand, maar stelde dat er een betalingsregeling was getroffen die zij nakwam.

De procedure begon met een dagvaarding op 11 oktober 2021, gevolgd door een mondelinge behandeling op 20 januari 2022. Tijdens deze zitting werd een betalingsregeling van € 200,- per maand voorgesteld door de gedaagde, die door Woonbron werd geaccepteerd. De kantonrechter oordeelde dat de huurachterstand ernstig genoeg was om de huurovereenkomst te ontbinden, maar nam de betalingsregeling op in het vonnis. Dit betekent dat de ontruiming niet kan worden uitgevoerd zolang de gedaagde de betalingsverplichtingen nakomt.

De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van de huurachterstand van € 3.027,92, inclusief buitengerechtelijke incassokosten, en de wettelijke rente. Daarnaast is de gedaagde in de proceskosten veroordeeld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat Woonbron de ontruiming kan eisen als de gedaagde niet aan de betalingsverplichtingen voldoet.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9493522 CV EXPL 21-34085
uitspraak: 28 januari 2022
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
de stichting
Stichting Woonbron,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: gerechtsdeurwaarder H.A.M. Over de Vest te Zoetermeer,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
die procedeert in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Woonbron’ en ‘[gedaagde]’.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
• de dagvaarding van 11 oktober 2021, met een productie;
• de aantekeningen van de griffier van het mondelinge antwoord van gedaagde, met een bijlage;
• de conclusie van repliek;
• de aantekeningen van de griffier van het mondelinge antwoord van gedaagde;
• het tussenvonnis van 30 december 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
• het e-mailbericht van 14 januari 2022 van de zijde van [gedaagde], met bijlagen;
• een nadere productie van de zijde van Woonbron, overgelegd tijdens de mondelinge behandeling.
1.2
De mondelinge behandeling is gehouden op 20 januari 2022. Van de zijde van eiseres is de gemachtigde ter zitting verschenen. Van de zijde van gedaagde is [gedaagde] ter zitting verschenen, vergezeld door [naam] van het Wijkteam Delfshaven-Schiemond. Van hetgeen ter zitting is besproken heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van het vonnis bepaald op vandaag.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
Tussen Woonbron als verhuurder en [gedaagde] als huurster bestaat een huurovereenkomst met betrekking tot de woning aan het adres [adres] (hierna: ‘het gehuurde’).
2.2
De huur bedraagt op dit moment € 640,98 per maand en dient bij vooruitbetaling voor de eerste van iedere maand voldaan te worden. In de huurbetalingen is een achterstand ontstaan.

3..Het geschil

3.1
Woonbron vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
ontbinding van de huurovereenkomst betreffende de woonruimte aan het adres [adres];
[gedaagde] te veroordelen het gehuurde, met al wie en al wat zich daarin van de zijde van [gedaagde] mocht bevinden, te ontruimen en te verlaten en met afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van Woonbron te stellen;
[gedaagde] te veroordelen tot betaling van:
a. een bedrag van € 3.286,49;
b. een schadevergoeding van € 640,98, dan wel het bedrag dat [gedaagde] na huurprijswijziging verschuldigd zou zijn bij voortzetting van de huurovereenkomst, voor iedere maand gedurende welke [gedaagde] het gehuurde vanaf 1 november 2021 in bezit zal houden tot het moment van ontruiming, een ingegane maand voor een volle gerekend;
c. de wettelijke rente over € 2.239,11 vanaf 1 september 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
d. de proceskosten.
3.2
Aan haar vorderingen heeft Woonbron - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag gelegd dat [gedaagde], ondanks aanmaning, in gebreke is gebleven met de tijdige en volledige betaling van de huur, zodat een huurachterstand ten bedrage van € 2.880,09 is ontstaan, berekend tot en met de maand oktober 2021. Deze huurachterstand rechtvaardigt ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. Daarnaast is [gedaagde] wettelijke rente alsmede een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd geworden.
3.3
[gedaagde] is het niet eens met de vordering van Woonbron. Zij voert daartegen aan dat het weliswaar klopt dat er een huurachterstand is ontstaan, maar ter aflossing van deze schuld is een betalingsregeling getroffen die door [gedaagde] steeds is nagekomen.

4..De beoordeling

4.1
Namens [gedaagde] is voorafgaand aan de mondelinge behandeling een overzicht van door haar vanaf 1 oktober 2021 aan Woonbron en de deurwaarder verrichte betalingen in het geding gebracht. Woonbron heeft vervolgens ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 20 januari 2022 een actuele specificatie van de huurachterstand in het geding gebracht en daarbij gesteld dat de huurachterstand, berekend tot en met de maand januari 2022, in totaal € 3.027,92 bedraagt (inclusief een bedrag van € 406,40 aan buitengerechtelijke incassokosten).
Uit de door Woonbron overgelegde specificatie en hetgeen partijen over en weer ter zitting hebben aangevoerd volgt dat met alle door [gedaagde] in haar overzicht genoemde betalingen rekening is gehouden. Ter zitting heeft [gedaagde] de verschuldigdheid van voornoemd bedrag dan ook erkend.
4.2
Ter aflossing van de huurachterstand heeft [gedaagde] een betalingsregeling van € 200,- per maand naast de lopende huurtermijnen voorgesteld, waarbij [gedaagde] ook heeft voorgesteld dat zij die termijnbetalingen steeds vóór de eerste van de maand zal doen, voor het eerst op 1 maart 2022. Woonbron heeft bij monde van haar gemachtigde ter zitting met die regeling ingestemd.
4.3
Ten aanzien van het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten geldt het volgende. Dit deel van de vordering dient beoordeeld te worden aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Vast staat dat sprake is van een huurachterstand en dat de huur bij vooruitbetaling moet worden voldaan. [gedaagde] is daarom in verzuim. Dit heeft tot gevolg dat zij buitengerechtelijke kosten verschuldigd is, als Woonbron aan haar een termijn van minimaal 14 dagen heeft gegeven conform de wettelijke vereisten, en [gedaagde] niet binnen die termijn heeft betaald (artikel 6:96 lid 6 BW). De overgelegde aanmaning van 16 september 2021 voldoet aan de in artikel 6:96 lid 6 BW gestelde eisen. Daarnaast staat vast dat [gedaagde] niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn tot (volledige) betaling van de gevorderde hoofdsom is overgegaan. Dit deel van de vordering is daarom eveneens toewijsbaar.
4.4
Gelet op het voorgaande is de vordering tot betaling van de huurachterstand en de buitengerechtelijke incassokosten op de wet gegrond en wordt dan ook toegewezen.
4.5
De gevorderde wettelijke rente zal op de hierna te noemen wijze worden toegewezen, nu daartegen geen verweer is gevoerd.
4.6
Als de huurder zijn verplichting om tijdig de huur betalen niet nakomt, mag de verhuurder de rechter vragen om de huurovereenkomst te ontbinden (artikel 6:265 BW). De rechter wijst deze vordering in beginsel toe als de huurachterstand ernstig genoeg is om de huurovereenkomst te beëindigen. Daarbij wordt als uitgangspunt genomen dat een huurachterstand van meer dan 3 maanden ontbinding rechtvaardigt. De hoogte van de betalingsachterstand bedraagt in casu ruim 4 maanden en rechtvaardigt daarom ontbinding van de huurovereenkomst en veroordeling tot ontruiming van het gehuurde. De gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming worden daarom toegewezen, waarbij het volgende van belang is.
De betalingsregeling die partijen ter zitting hebben getroffen zal de kantonrechter in dit vonnis opnemen. Dat betekent voor [gedaagde] dat Woonbron de toegewezen ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde niet ten uitvoer kan leggen, zolang [gedaagde] de getroffen betalingsregeling correct nakomt en tevens zorgdraagt voor stipte betaling van de lopende huur met ingang van de maand februari 2022. Wanneer [gedaagde] niet aan voornoemde betalingsverplichtingen voldoet, wordt de huurovereenkomst alsnog op grond van dit vonnis ontbonden en kan Woonbron de ontruimingsveroordeling tegen [gedaagde] ten uitvoer leggen. Ook is [gedaagde] in dat geval de huurbedragen van € 640,98 per maand waarop Woonbron recht had bij nakoming van de overeenkomst, met ingang van de maand februari 2022 tot de dag van ontbinding van de huurovereenkomst, en daarna aan gebruiksvergoeding tot en met de maand waarin de ontruiming heeft plaatsgevonden, verschuldigd.
4.7
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De verschotten zijn vastgesteld op € 507,00 aan griffierecht en € 121,38 aan dagvaardingskosten. Het salaris voor de gemachtigde van Woonbron wordt begroot op (3 punten à € 218,-) € 654,-.

5..De beslissing

De kantonrechter
:
veroordeelt [gedaagde] om aan Woonbron tegen kwijting te betalen € 3.027,92 aan huurachterstand berekend tot en met de maand januari 2022 inclusief vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over een bedrag van € 2.239,11 vanaf 1 september 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Woonbron vastgesteld op € 628,38 aan verschotten en € 654,- aan salaris voor de gemachtigde;
staat [gedaagde] toe om het totaal aan Woonbron verschuldigde bedrag, inclusief rente en kosten als voormeld naast de lopende huur, aan (de gemachtigde van) Woonbron te voldoen in maandelijkse termijnen van € 200,- voor het eerst uiterlijk op 1 maart 2022 en vervolgens telkens uiterlijk op de eerste dag van iedere daarop volgende maand;
en bovendien, maar alléén voor het geval [gedaagde] deze betalingsverplichtingen niet behoorlijk nakomt:
bepaalt dat het ingevolge dit vonnis nog verschuldigde bedrag geheel en ineens opeisbaar is;
ontbindt de bovengenoemde huurovereenkomst tussen partijen met ingang van de dag nadat [gedaagde] ten aanzien van de nakoming van vorenbedoelde betalingsverplichtingen in verzuim is en veroordeelt [gedaagde] om het gehuurde te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege [gedaagde] daar bevinden en het gehuurde onder overgave van de sleutels ter beschikking van Woonbron te stellen;
veroordeelt [gedaagde] om aan Woonbron te betalen de huurbedragen waarop Woonbron recht had bij nakoming van de huurovereenkomst, met ingang van de maand februari 2022 tot de dag van ontbinding van de huurovereenkomst, en daarna aan gebruiksvergoeding tot en met de maand waarin de ontruiming heeft plaatsgevonden, een ingegane maand voor een volle gerekend;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Wetzels en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
43416