ECLI:NL:RBROT:2022:6995

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 juni 2022
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
9653027
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident van de kantonrechter inzake vrijwaringsincident tussen Stichting Achmea Dutch Residential Fund en gedaagden

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 3 juni 2022, is een vrijwaringsincident aan de orde. De eiseres, Stichting Achmea Dutch Residential Fund, heeft in de hoofdzaak gedaagden aangesproken voor huurachterstand en ontbinding van de huurovereenkomst. De gedaagden, aangeduid als [gedaagde 1] en [gedaagde 2], hebben ieder afzonderlijk verweer gevoerd. [gedaagde 1] heeft aangegeven de huur te willen blijven betalen, terwijl [gedaagde 2] stelt dat zij de woning heeft verlaten en dat [gedaagde 1] verantwoordelijk is voor de huurbetalingen.

In het incident heeft [gedaagde 2] verzocht om [gedaagde 1] in vrijwaring op te roepen, omdat zij meent dat hij tekort is geschoten in zijn verplichtingen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de oproeping in vrijwaring tijdig is en dat er voldoende gronden zijn om [gedaagde 1] op te roepen. De rechter heeft de vordering tot oproeping in vrijwaring toegewezen en de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De zaak is verwezen naar een rolzitting voor verdere behandeling, waarbij gedaagden de gelegenheid krijgen om een conclusie van dupliek in te dienen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9653027 \ CV EXPL 22-2744
datum uitspraak: 3 juni 2022
Vonnis in incident van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Achmea Dutch Residential Fund,
vestigingsplaats: Amsterdam-Duivendrecht,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident
gemachtigde: mr. E.L.B. Hundscheidt,
tegen

1..[gedaagde 1],

woonplaats: [woonplaats gedaagde 1],
gedaagde in de hoofdzaak,
zonder gemachtigde,
2. [gedaagde 2],
woonplaats: [woonplaats gedaagde 2],
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
gemachtigde: mr. G. Sarier.
De partijen worden hierna ‘Achmea’ en ‘gedaagden’ genoemd. Gedaagden worden hierna afzonderlijk ‘[gedaagde 1]’ en ‘[gedaagde 2]’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaardingen van 25 en 31 januari 2022, met bijlagen;
  • de aantekeningen van de griffier van het mondelinge verweer van [gedaagde 1];
  • de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring tevens conclusie van antwoord in de hoofdzaak van [gedaagde 2], met bijlagen,
  • de incidentele conclusie van antwoord tevens conclusie van repliek in de hoofdzaak, met bijlagen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2..Het geschil in de hoofdzaak

2.1.
Achmea eist samengevat:
  • de huurovereenkomst tussen partijen te ontbinden en gedaagden te veroordelen om het gehuurde te ontruimen;
  • gedaagden hoofdelijk te veroordelen aan haar te betalen € 6.805,08, met wettelijke rente over € 6.243,64, en de lopende huur vanaf 1 februari 2022
  • gedaagden te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het bedrag dat wordt geëist, bestaat uit € 6.243,64 aan huurachterstand berekend tot
1 februari 2022 en buitengerechtelijke kosten van € 561,44 inclusief btw.
2.2.
Achmea baseert de eis op het volgende. Gedaagden zijn beiden contractuele huurders van de woonruimte aan de [adres] en hebben een huurachterstand laten ontstaan. Deze huurachterstand bedraagt meer dan drie maanden en rechtvaardigt ontbinding van de huurovereenkomst.
2.3.
Gedaagden hebben ieder afzonderlijk verweer gevoerd. [gedaagde 1] heeft – kort samengevat – aangevoerd dat hij in de woning wil blijven wonen en in principe de huur kan betalen. [gedaagde 2] heeft – kort samengevat – aangevoerd dat zij sinds 11 april 2021 niet meer woont in het gehuurde. Volgens haar heeft [gedaagde 1] toegezegd dat hij verantwoordelijk is voor de betaling van de huur, waardoor zij niet kan worden aangesproken voor de huurachterstand.

3..Het geschil in het incident

3.1.
[gedaagde 2] vordert dat haar wordt toegestaan [gedaagde 1] in vrijwaring op te roepen. Zij stelt daartoe het volgende.
3.2.
Bij e-mail van 21 april 2021 heeft [gedaagde 2] haar eenzijdige opzegging van de huurovereenkomst kenbaar gemaakt aan [gedaagde 1] en hem verzocht om mee te werken aan de opzegging. [gedaagde 1] heeft hierop laten weten dat hij in het gehuurde wilde blijven wonen en de huur voortaan zelf zou betalen. [gedaagde 2] had de woning per 11 april 2021 verlaten en verkeerde in de veronderstelling dat [gedaagde 1] vanaf april 2021 de huurbetalingen zou voortzetten. [gedaagde 1] liet de huurachterstand echter verder oplopen en verleende – ondanks herhaald verzoek hiertoe – geen medewerking aan opzegging van de huurovereenkomst door [gedaagde 2]. Hierdoor is [gedaagde 1] tekort geschoten in de nakoming van de afspraak met [gedaagde 2], althans heeft hij onrechtmatig gehandeld jegens [gedaagde 2].
3.3.
Achmea refereert zich aan het oordeel van de kantonrechter.

4..De beoordeling

in het incident
4.1.
Op de voet van artikel 209 Rv wordt eerst beslist op het door [gedaagde 2] opgeworpen vrijwaringsincident. In verband daarmee overweegt de kantonrechter als volgt.
4.2.
De incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring is tijdig en vóór de weren van [gedaagde 2] genomen. Ingevolge artikel 210 lid 1 Rv kan een gedaagde een derde partij in vrijwaring oproepen indien hij meent hiertoe gronden te hebben. Voldoende is dat een gedaagde in de hoofdzaak genoegzaam stelt dat tussen hem en de derde partij een rechtsverhouding bestaat krachtens welke de derde partij verplicht is de nadelige gevolgen van een veroordeling van de gedaagde in de hoofdzaak te dragen.
4.3.
[gedaagde 2] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat tussen haar en [gedaagde 1] een rechtsverhouding bestaat die tot vrijwaring verplicht, zodat aan de vereisten voor oproeping in vrijwaring is voldaan. Nu Achmea zich daarnaast heeft gerefereerd aan het oordeel van de kantonrechter, zal de incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring worden toegewezen.
4.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan in het incident geen van partijen als de in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd. Daarom zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in de hoofdzaak
4.5.
Aangezien gedaagden reeds hebben gereageerd op de dagvaarding en Achmea een conclusie van repliek heeft ingediend, wordt de zaak verwezen naar na te melden rolzitting opdat gedaagden dan een conclusie van dupliek kunnen nemen.

5..De beslissing

De kantonrechter:
in het incident
staat [gedaagde 2] toe om [gedaagde 1], wonende te [adres], in vrijwaring op te roepen en verwijst de zaak ten behoeve van die oproeping naar de rolzitting van
29 juni 2022 om 14:30 uur;
compenseert de kosten van het incident, zodat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak
bepaalt dat gedaagden op de rolzitting van
29 juni 2022 om 14:30 uureen conclusie van dupliek mogen nemen;
wijst gedaagden erop dat de conclusie uiterlijk de dag vóór de genoemde rolzitting om 12:00 uur in tweevoud ter griffie ontvangen moet zijn. Ook kan het processtuk nog op de rolzitting zelf worden ingediend, maar dan moet rekening worden gehouden met een wachttijd;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L Spierings en in het openbaar uitgesproken.
48637