ECLI:NL:RBROT:2022:702

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
C/10/612070 / HA ZA 21-70
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid installateur voor waterschade door gebrekkige installatie cv-ketel

In deze zaak vordert eiser, wonende te Bergschenhoek, schadevergoeding van gedaagde, een gepensioneerde installateur, wegens waterschade aan zijn woning. De schade is ontstaan door een gebroken vulslang van de cv-installatie, die gedaagde had geïnstalleerd. Eiser stelt dat gedaagde toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst van opdracht, dan wel dat hij onrechtmatig heeft gehandeld door de vulslang niet af te koppelen na zijn werkzaamheden. De rechtbank oordeelt dat gedaagde niet de zorg heeft betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsbeoefenaar mag worden verwacht. De rechtbank stelt vast dat gedaagde de vulslang heeft laten zitten, waardoor niet zichtbaar was of de tapkraan goed was dichtgedraaid. Dit heeft geleid tot de lekkage en de daaruit voortvloeiende schade. Gedaagde wordt aansprakelijk gesteld voor de schade van € 47.383,02, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser toe en veroordeelt gedaagde in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/612070 / HA ZA 21-70
Vonnis van 26 januari 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
advocaat mr. A. van der Schee te Rotterdam,
tegen
[gedaagde] , h.o.d.n. [handelsnaam],
wonende te [plaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.A. Bosma te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 11 januari 2021, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de brief van de rechtbank van 20 april 2021 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 14 september 2021 en de daarin genoemde spreekaantekeningen aan de zijde van [eiser] ;
- de brieven naar aanleiding van het proces-verbaal van [gedaagde] van 4 en 5 oktober 2021 en van [eiser] van 4 en 7 oktober 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Op 3 september 2018 heeft [eiser] de woning aan het adres [adres] te Bergschenhoek (hierna: de woning) gekocht. Vervolgens heeft [eiser] de woning ingrijpend laten renoveren. Daartoe hebben verschillende partijen werkzaamheden verricht, onder dagelijkse bouwbegeleiding van de heer [persoon A] (hierna: [persoon A] ).
2.2.
[gedaagde] heeft jarenlang een installatiebedrijf gevoerd. Sinds begin 2021 is hij gepensioneerd.
2.3.
Omstreeks 27 september 2018 zijn partijen overeengekomen dat [gedaagde] vijf nieuwe radiatoren zou installeren in de woning. In oktober 2018 heeft [gedaagde] deze werkzaamheden uitgevoerd en afgerond.
2.4.
Op 19 november 2018 heeft [gedaagde] twee door hem geïnstalleerde radiatoren tijdelijk verwijderd in verband met stucwerkzaamheden die in de woning plaatsvonden.
2.5.
Daarnaast heeft [gedaagde] in de periode oktober tot en met begin december 2018 werkzaamheden verricht aan de waterleidingen en vloerverwarming in de woning. Deze werkzaamheden zijn via timmer- en klusbedrijf [naam bedrijf] bij [eiser] in rekening gebracht.
2.6.
In de nacht van 4 op 5 december 2018 heeft [eiser] door lekkage schade geleden aan zijn woning.
2.7.
In de ochtend van 5 december 2018 is [gedaagde] op de hoogte gesteld van de lekkage en heeft hij zich naar de woning begeven. [gedaagde] heeft toen geconstateerd dat de tapkraan van de zich op de zolder van de woning bevindende cv-installatie open stond, dat de vulkraan dicht was en dat de vulslang – die beide kranen met elkaar verbond – was gebarsten. Omdat [gedaagde] meende dat de tapkraan lam was, in die zin dat deze kon worden dichtgedraaid maar het water bleef lopen, heeft [gedaagde] de tapkraan vervangen door een nieuw exemplaar. De oude tapkraan heeft hij meegenomen naar huis.
2.8.
De woonhuisverzekeraar van [eiser] heeft onderzoek laten uitvoeren naar de toedracht en oorzaak van de schade. De ingeschakelde expert vermeldt in het rapport van 28 december 2018 onder ‘Eigen bevindingen’: ‘
De oorzaak is een geklapte vulslang van de cv-ketel. Het water heeft vrijwel in de gehele woning gestaan met ernstige schade tot gevolg.
2.9.
Op 4 januari 2019 heeft de verzekeraar van [eiser] hem bericht dat de door hem geleden schade niet voor vergoeding in aanmerking komt, omdat die het gevolg is van een geklapte vulslang van de cv-ketel en dergelijke schade niet onder de dekking van de woonhuisverzekering valt.
2.10.
Naar aanleiding van de aansprakelijkstelling van [gedaagde] door [eiser] op 15 januari 2019 heeft de bedrijfsaansprakelijkheidsverzekeraar van [gedaagde] onderzoek laten uitvoeren naar de schade aan de woning. De ingeschakelde expert heeft deze schade vastgesteld op een bedrag van € 47.383,02.

3..Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] veroordeelt om aan [eiser] te betalen:
  • een bedrag van € 47.383,02, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 december 2018, althans vanaf de dag van dagvaarding;
  • een bedrag van € 1.248,83 aan buitengerechtelijke kosten; en
  • de proceskosten, nakosten en de wettelijke rente over die kosten vanaf zes dagen na betekening van het vonnis.
3.2.
Aan zijn vorderingen legt [eiser] – samengevat – het volgende ten grondslag. [gedaagde] is toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichting jegens [eiser] uit hoofde van de tussen hen gesloten overeenkomst van opdracht. [gedaagde] heeft namelijk niet de zorg van een goed opdrachtnemer in acht genomen. Subsidiair geldt dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld. Na afloop van zijn werkzaamheden heeft [gedaagde] de vulslang niet afgekoppeld en de tapkraan van de cv-installatie niet goed dichtgedraaid. Als gevolg hiervan is in de nacht van 4 op 5 december 2018 de vulslang gebarsten en heeft [eiser] door lekkage schade geleden aan zijn woning. De schade bestaat uit de herstelkosten om de woning weer in de oude staat terug te brengen, namelijk € 47.383,02.
3.3.
[gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de proceskosten en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf vijftien dagen na de datum van het vonnis. [gedaagde] voert hiertoe – samengevat – het volgende aan. Op 19 november 2018 heeft hij voor het laatst de kranen van de cv-installatie gebruikt, in verband met het tijdelijk verwijderen van twee radiatoren. Dat heeft [gedaagde] gedaan als gratis vriendendienst, omdat het om een klein klusje ging. Voor zover [gedaagde] zich dat kan herinneren, heeft hij na afloop van deze werkzaamheden beide kranen dichtgedraaid. Hij heeft de vulslang aangekoppeld gelaten omdat hij die zo had aangetroffen en het niet noodzakelijk is om een vulslang af te koppelen. De tapkraan moet na 19 november 2018 door een ander zijn geopend en toen niet goed zijn dichtgedraaid, met de lekkage als gevolg. Als [gedaagde] de tapkraan op 19 november 2012 open zou hebben laten staan, zou de vulslang het al veel eerder hebben begeven dan in de nacht van 4 op 5 december 2018. Subsidiair geldt dat [eiser] eigen schuld treft. Bij de ontdekking van de schade bleek dat de tapkraan lam was en dus niet goed werkte. Daarnaast heeft [eiser] nagelaten om voor het renovatieproject een adequate verzekering af te sluiten. Tot slot geldt dat [persoon A] als bouwbegeleider actie had moeten ondernemen indien [gedaagde] de cv-installatie onjuist of ondeugdelijk had achtergelaten.

4..De beoordeling

Het toetsingskader voor de aansprakelijkheidsvraag

4.1.
De rechtbank stelt het volgende voorop bij de beantwoording van de vraag of [gedaagde] aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade die [eiser] stelt te hebben geleden. [gedaagde] diende bij het uitvoeren van zijn werkzaamheden de zorg in acht te nemen die mag worden verwacht van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsbeoefenaar. Deze zorgplicht van [gedaagde] geldt ongeacht het antwoord op de vraag of tussen partijen sprake was van een overeenkomst van opdracht, zoals [eiser] heeft gesteld, dan wel van een gratis vriendendienst, zoals [gedaagde] heeft aangevoerd. Ook in dat laatste geval geldt dat [gedaagde] een professioneel installateur was en in die hoedanigheid de vriendendienst heeft verricht, die bovendien voortvloeide uit het werk dat [gedaagde] in oktober 2018 in opdracht van [eiser] had verricht. [gedaagde] heeft niet aangevoerd dat en waarom hij in dit geval niet aan zijn zorgplicht zou hoeven te voldoen. De rechtbank zal de vraag of [gedaagde] aansprakelijk is voor de door [eiser] gestelde schade dan ook beantwoorden aan de hand van het hiervoor weergegeven kader en de omstandigheden van het geval.
Heeft [gedaagde] zijn zorgplicht geschonden?
4.2.
Partijen zijn het erover eens dat [gedaagde] op 19 november 2018, nadat hij de cv-ketel had bijgevuld, de vulslang tussen de tap- en vulkraan aangekoppeld heeft gelaten. Tussen partijen is in geschil of [gedaagde] hiermee de zorg heeft betracht van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsbeoefenaar.
4.3.
[eiser] heeft gesteld dat het standaard werkwijze is dat een vulslang wordt afgekoppeld, omdat anders niet zichtbaar is of de tapkraan goed is dichtgedraaid. Ter onderbouwing hiervan heeft [eiser] verwezen naar doe-het-zelf webpagina’s voor het bijvullen van cv-ketels. [gedaagde] was een zeer ervaren installateur en had deze werkwijze, aldus [eiser] , moeten kennen, of hij had op zijn minst iemand moeten vertellen dat hij de vulslang aangekoppeld had gelaten.
4.4.
[gedaagde] heeft hiertegen ingebracht dat afkoppelen weliswaar gebruikelijk is, maar niet noodzakelijk. Hij heeft de vulslang aangekoppeld gelaten omdat hij die bij aanvang van zijn werkzaamheden zo aantrof en hij zijn werkplek altijd achterlaat zoals hij die heeft aangetroffen.
4.5.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Gelet op het risico van lekkage en de nadelige gevolgen daarvan mag van een deskundig installateur zoals [gedaagde] worden verwacht dat hij zijn werkzaamheden zo uitvoert dat de kans dat een lekkage ontstaat zo klein mogelijk is. [eiser] heeft gesteld dat de achterliggende gedachte van het standaard afkoppelen van de vulkraan is dat waarneembaar is of een tapkraan goed is dichtgedraaid. Dit heeft [gedaagde] niet weersproken. [gedaagde] heeft aangevoerd dat afkoppelen weliswaar gebruikelijk is, maar dat het niet noodzakelijk is. Hij heeft daarbij echter niet aangegeven waarom dat (niet) zo is. Dit lag wel op zijn weg gelet op de achterliggende gedachte van de gebruikelijke werkwijze. Hij heeft daarnaast aangevoerd dat een goed functionerende kraan afsluit zodra je die volledig dichtdraait, maar ter zitting heeft hij ook aangegeven dat een kraan kan blokkeren en daarmee de indruk kan wekken dat die goed is dichtgedraaid, terwijl dat niet het geval is. Ook heeft [gedaagde] erkend dat hij er niet 100% zeker van is dat hij op 19 november 2018 de tapkraan daadwerkelijk goed heeft dichtgedraaid. Enige twijfel hierover is dus mogelijk, maar door de vulslang aangekoppeld te laten, heeft [gedaagde] noch iemand anders dat kunnen signaleren. Tot slot heeft [gedaagde] aangegeven dat het afkoppelen van de vulslang een eenvoudige handeling is. Tegen de achtergrond van al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] , als zorgvuldig beroepsbeoefenaar, de vulslang had moeten afkoppelen zodat hij meteen had kunnen constateren of de tapkraan op zodanige wijze was dichtgedraaid dat er geen water meer uit kwam. Of de vulslang reeds aangekoppeld was bij aanvang van de werkzaamheden door [gedaagde] , doet dan ook niet ter zake.
4.6.
Nu vast staat dat [gedaagde] de vulslang heeft laten zitten waardoor voor hem noch voor een ander op 19 november 2018 of snel daarna waarneembaar was of de tapkraan zodanig was dichtgedraaid dat er geen water meer uit kwam, is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] niet de zorg heeft betracht van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsbeoefenaar. Dat levert een tekortkoming op in de nakoming van de opdrachtovereenkomst of, voor zover sprake was van een vriendendienst, een onrechtmatige daad van [gedaagde] jegens [eiser] , die [gedaagde] kan worden toegerekend. Dit betekent dat [gedaagde] in beginsel is gehouden tot vergoeding van de schade die [eiser] hierdoor heeft geleden.
Het causaal verband tussen het handelen van [gedaagde] en de schade van [eiser]
4.7.
Tussen partijen is ook in geschil of causaal verband bestaat tussen het onzorgvuldig handelen van [gedaagde] en de schade die [eiser] stelt te hebben geleden. De rechtbank acht het causaal verband aanwezig, en overweegt daartoe als volgt. Zoals volgt uit hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen is tussen partijen niet in geschil dat de achterliggende gedachte van het standaard afkoppelen van de vulslang is dat waarneembaar is of een tapkraan goed is dichtgedraaid. Daarnaast zijn partijen het erover eens dat als een vulslang aangekoppeld is en de tapkraan niet goed dicht is (en de vulkraan wel), de druk in de vulslang zal toenemen en de slang op enig moment zal barsten, met waterschade tot gevolg. Uit dit alles leidt de rechtbank het bestaan af van de norm dat een vulslang moet worden afgekoppeld, welke norm strekt tot het voorkomen van waterschade. Nu dat specifieke gevaar zich in het onderhavige geval heeft verwezenlijkt, acht de rechtbank het causaal verband tussen de onzorgvuldige gedraging van [gedaagde] , te weten het aangekoppeld laten van de vulslang, en de schade van [eiser] gegeven, behoudens tegenbewijs. Aan het opdragen van tegenbewijs komt de rechtbank echter niet toe, nu [gedaagde] geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat het aannemelijk is dat de schade van [eiser] ook zou zijn geleden wanneer [gedaagde] de vulslang had afgekoppeld.
4.8.
Gelet op het voorgaande kan in het midden of, zoals [gedaagde] heeft gesteld, een ander na 19 november 2018 de door [gedaagde] dichtgedraaide tapkraan open heeft gezet bij werkzaamheden aan of rondom de cv-installatie. Zelfs als dit zou komen vast te staan, geldt dat, als [gedaagde] de vulslang zou hebben afgekoppeld, dit meteen zou zijn opgemerkt en daarnaar zou zijn gehandeld. Niet valt in te zien dat de schade ook in dat geval zou zijn geleden, in ieder geval niet in dezelfde mate, en [gedaagde] heeft dat ook niet aangevoerd.
Treft [eiser] eigen schuld?
4.9.
[gedaagde] heeft de omvang van de door [eiser] gevorderde herstelkosten op zichzelf niet betwist, maar heeft wel een beroep gedaan op eigen schuld van [eiser] bij het ontstaan van de schade waardoor de schade deels voor zijn eigen rekening moet blijven. Bij de beoordeling van dit eigen schuld-verweer stelt de rechtbank voorop dat het aan [gedaagde] is om feiten en omstandigheden te stellen – en eventueel te bewijzen – waaruit volgt dat de schade van [eiser] mede een gevolg is van een omstandigheid die aan [eiser] kan worden toegerekend (in de zin van art. 6:101 BW).
4.10.
[gedaagde] heeft het beroep op eigen schuld onder meer onderbouwd met de stelling dat de tapkraan van de cv-installatie, waarvan [eiser] eigenaar is, lam was en dus gebrekkig. Dat heeft [gedaagde] geconstateerd op 5 december 2018, dus nadat de lekkage zich had voorgedaan. Volgens [gedaagde] ligt het voor de hand dat de tapkraan al langere tijd niet goed functioneerde.
4.11.
[eiser] heeft betwist dat sprake was van een lamme tapkraan. [gedaagde] heeft hem echter de mogelijkheid ontnomen om dat aan te tonen. [gedaagde] heeft de tapkraan op 5 december 2018 vervangen en mee naar huis genomen. Hij heeft vervolgens weliswaar een tapkraan geretourneerd, maar [eiser] kan niet nagaan of dat de oude verwijderde tapkraan is. Daarnaast voert [eiser] aan dat, voor zover de tapkraan gebrekkig was, [gedaagde] hem eerder hierover had moeten informeren. Dat heeft [gedaagde] niet gedaan.
4.12.
De rechtbank volgt [gedaagde] niet in zijn standpunt. Uit zijn eigen stelling – dat het voor de hand ligt dat de tapkraan al langere tijd niet goed functioneerde – blijkt dat voor zover op 5 december 2018 sprake was van een lamme tapkraan, dat ook reeds het geval was op 19 november 2018. In dat geval had het op de weg gelegen van [gedaagde] , als professioneel installateur, om dat op dat moment te constateren en maatregelen te nemen. Uit de stellingen van beide partijen blijkt dat [gedaagde] dat niet heeft gedaan. Met [eiser] is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] de eventuele gebrekkigheid van de tapkraan dan niet later alsnog aan [eiser] kan tegenwerpen. Daarnaast geldt ook in dit verband dat als sprake was van een lamme tapkraan, dit zou zijn ontdekt als [gedaagde] de vulslang zou hebben afgekoppeld. Dan zou immers duidelijk zijn geweest dat de kraan niet goed kon worden dichtgedraaid.
4.13.
[gedaagde] heeft in het kader van zijn beroep op eigen schuld ook het volgende gesteld. De door [eiser] ingeschakelde bouwbegeleider, [persoon A] , moet worden gezien als een directievoerder ter plaatse en daarmee als hulppersoon van [eiser] . De taak van [persoon A] bestond onder meer uit het controleren van de uitgevoerde renovatiewerkzaamheden. [persoon A] was dagelijks aanwezig in de woning en heeft dus kunnen constateren dat [gedaagde] de vulslang aangekoppeld had gelaten. Als dat niet had gemogen, had [persoon A] actie moeten ondernemen. Nu [persoon A] dat heeft nagelaten, is sprake van falend directietoezicht.
4.14.
[eiser] heeft betwist dat het aan [persoon A] was om de werkzaamheden van [gedaagde] te controleren en om acht te slaan op een aangekoppelde vulslang. [gedaagde] is immers een professionele partij van wie mag worden verwacht dat hij goed werk aflevert en voldoende zorg betracht.
4.15.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer van [gedaagde] . Het stond [eiser] vrij om te bepalen of hij toezicht liet houden op de uitvoering van de renovatiewerkzaamheden en zo ja, in welke mate. Dergelijk toezicht strekt in beginsel als waarborg voor [eiser] dat de renovatie conform zijn bedoelingen tot stand komt, en vindt dus plaats in het belang van [eiser] . Zonder toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom het toezicht door [persoon A] zich zou moeten uitstrekken tot het belang van [gedaagde] , in dit geval het controleren door [persoon A] van het door [gedaagde] naleven van zijn zorgplicht. Dat betekent dat geen sprake is van schade die mede het gevolg is van een omstandigheid die aan [eiser] kan worden toegerekend.
4.16.
Tot slot stelt [gedaagde] dat als [eiser] een CAR-verzekering had afgesloten, de onderhavige schade daarmee gedekt zou zijn geweest en [eiser] dus niet de schade had gehad die hij nu vordert. Het niet afsluiten van een CAR-verzekering komt, aldus [gedaagde] , als eigen schuld voor rekening van [eiser] . De rechtbank overweegt als volgt. Tussen het niet-afsluiten van een verzekering door [eiser] en de onderhavige schade bestaat geen causaal verband. Dit staat in de weg aan het aannemen van eigen schuld van [eiser] . Het al dan niet afsluiten van een verzekering kan binnen de context van artikel 6:101 BW wel een rol spelen bij toepassing van de billijkheidscorrectie. Uit het voorgaande blijkt echter dat in deze zaak geen sprake is van een omstandigheid die als eigen schuld van [eiser] voor zijn rekening moet komen. Aan een eventuele billijkheidscorrectie komt de rechtbank dan ook niet toe.
Tot slot
4.17.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die [eiser] heeft geleden als gevolg van de lekkage. Nu [gedaagde] geen verweer heeft gevoerd tegen de door [eiser] gestelde schade van € 47.383,02, zal [gedaagde] worden veroordeeld om dit schadebedrag aan [eiser] te betalen. Ook de gevorderde wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag vanaf 5 december 2018, zal als onweersproken worden toegewezen.
4.18.
[eiser] heeft gesteld dat hij buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt (€ 1.248,83) en heeft vergoeding daarvan gevorderd. Voldaan dient te worden aan het vereiste dat alleen redelijke kosten die in redelijkheid zijn gemaakt kunnen worden toegewezen. In dit geval is niet gesteld of gebleken dat niet aan dit vereiste is voldaan, zodat de rechtbank de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal toewijzen.
4.19.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 111,83
- griffierecht € 952,00
- salaris advocaat €
2.228,00(2,0 punten × tarief IV ad € 1.114,00)
totaal € 3.291,83
4.20.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 47.383,02, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 5 december 2018 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.248,83 aan buitengerechtelijke kosten,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 3.291,83, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de zesde dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de zesde dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. Tillema en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2022.
[625/1582]