ECLI:NL:RBROT:2022:703

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
FT RK 21.454
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillietverklaring van TOP VLOERVERWARMING B.V. op verzoek van BNP PARIBAS LEASING SOLUTIONS N.V.

Op 25 januari 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de faillissementszaak van TOP VLOERVERWARMING B.V., op verzoek van BNP PARIBAS LEASING SOLUTIONS N.V. De rechtbank heeft vastgesteld dat aan de vereisten voor faillietverklaring is voldaan. Verzoekster, BNP PARIBAS LEASING SOLUTIONS N.V., heeft een opeisbare vordering van € 8.490,62 op verweerster, die haar betalingsverplichtingen niet is nagekomen. De overeenkomst tussen partijen is op 27 oktober 2021 beëindigd, waardoor ook de toekomstige termijnen opeisbaar zijn geworden. Verweerster heeft betwist dat zij in betalingsproblemen verkeert, maar de rechtbank oordeelt dat er voldoende aanwijzingen zijn dat verweerster heeft opgehouden te betalen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het feit dat verweerster een minnelijk schuldbemiddelingstraject is gestart, maar concludeert dat dit niet afdoet aan het belang van verzoekster bij de faillissementsaanvraag.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een pluraliteit van schuldeisers en dat de vordering van verzoekster summierlijk is gebleken. De rechtbank heeft de faillietverklaring van TOP VLOERVERWARMING B.V. toegewezen en mr. C.G.E. Prenger benoemd tot rechter-commissaris. Mr. R. van Dongen is aangesteld als curator. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen acht dagen hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
Insolventienummer: [nummer]
Uitspraak: 25 januari 2022
VONNIS op het op 23 december 2021 ingekomen verzoekschrift, met bijlagen, van:
de naamloze vennootschap
BNP PARIBAS LEASING SOLUTIONS N.V.,
statutair gevestigd te ’s Hertogenbosch,
zaakdoende aan de Hambakenwetering 4,
5231 DC te ’s Hertogenbosch,
te dezer zake domicilie kiezende aan de Zuidkade 6,
5472 CD te Veghel,
verzoekster,
advocaat: mr. J.M.A. Zandvoort,
strekkende tot faillietverklaring van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TOP VLOERVERWARMING B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende aan Moermond 66,
3334 CN te Zwijndrecht,
statutair gevestigd te Zwijndrecht,
verweerster,
advocaat: mr. E.R. Butin Bik.

1.De procedure

De rechtbank heeft met toepassing van de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbanken vanwege de bijzondere omstandigheden door de Coronacrisis (hierna: TARIC), verzoekster en verweerster op 24 december 2021 schriftelijk geïnformeerd over de behandeling van onderhavig verzoekschrift ter zitting van 11 januari 2022 onder toezending van een formulier waarop verzoekster en verweerster hun standpunt naar voren konden brengen, met de mededeling dat dit formulier uiterlijk voor 14:00 uur op de dag voorafgaande aan de behandeling door de griffie dient te zijn ontvangen.
Verweerster heeft bij e-mailbericht van 31 december 2021 aan de rechtbank stukken ter verweer toegezonden.
Verzoekster heeft bij e-mailbericht van 10 januari 2022 aan de rechtbank aanvullende stukken toegezonden.
Van zowel verzoekster als verweerster is voornoemd TARIC-formulier met bijlage op 10 januari 2022 ontvangen ter griffie van deze rechtbank.
Ter zitting van 11 januari 2022 zijn, conform TARIC, telefonisch gehoord:
- mr. J.M.A. Zandvoort, advocaat van verzoekster,
- mr. E.R. Butin Bik, advocaat van verweerster.
Verzoekster heeft bij e-mailbericht van 24 januari 2022 gemeld dat er geen wijzigingen zijn opgetreden, en dat zij persisteert in haar verzoek tot faillietverklaring.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Standpunten van partijen

Verzoekster heeft gesteld dat zij op grond van een met verweerster op 20 juli 2020 aangegane huurovereenkomst – ziende op het object Canon TX-3000 T36 MFP – een opeisbare vordering op verweerster heeft van € 8.490,62, exclusief de kosten voor de faillissementsaanvraag. Verweerster is haar betalingsverplichtingen niet nagekomen, reden waarom verzoekster de overeenkomst op 27 oktober 2021 heeft beëindigd. Daardoor zijn de toekomstige termijnen ook opeisbaar geworden. Verweerster is gesommeerd het huurobject te retourneren maar heeft daaraan geen gehoor gegeven. Desgevraagd geeft verzoekster ter zitting aan dat de achterstand in de betaling zag op de periode vanaf januari 2021. De steunvorderingen bestaan onder andere uit een vordering van Atradius van € 9.052,83 en een vordering van de Gemeente Zwijndrecht van € 2.941,98. Verweerster verkeert, aldus verzoekster, in de toestand van te hebben opgehouden te betalen. Verzoekster persisteert bij haar verzoek tot faillietverklaring.
Verweerster heeft zowel het vorderingsrecht van verzoekster als het bestaan van meerdere schuldeisers niet betwist. Wel betwist zij de hoogte van de vordering, nu zij – zo blijkt ook uit de aan de rechtbank toegezonden bankafschriften – wel degelijk betalingen aan verzoekster heeft verricht. De betalingsachterstand ziet op slechts twee termijnen, te weten januari 2021 en mei 2021. De betalingsproblemen ontstonden doordat de onderneming harder groeide dan verwacht, waardoor zij veel voorfinancieringen moest doen. Het beëindigen van de overeenkomst, opeisen van de (overige) huurtermijnen en vervolgens indienen van een faillissementsaanvraag is een te zwaar middel. Het gehuurde apparaat is essentieel voor de continuïteit van de bedrijfsvoering. Verweerster wil dan ook een betalingsregeling treffen. Bovendien is zij gestart met een minnelijk schuldbemiddelingstraject ten behoeve van al haar crediteuren en is de schuldeninventarisatie vrijwel gereed. Om die reden verzoekt zij het verzoek tot faillietverklaring af te wijzen.

3.De beoordeling

De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van verweerster in Nederland ligt.
Ingevolge artikel 6 van de Faillissementswet wordt de faillietverklaring uitgesproken, indien summierlijk blijkt van het bestaan van feiten en omstandigheden die aantonen dat de schuldenaar in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen en, als een schuldeiser het verzoek doet, ook van het vorderingsrecht van deze. Van de hiervoor bedoelde feiten en omstandigheden blijkt in het algemeen, indien sprake is van pluraliteit van schuldeisers, terwijl tenminste één vordering opeisbaar is.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op basis van het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat voldoende aannemelijk is geworden dat er een opeisbare vordering van verzoekster op verweerster bestaat, nu verweerster heeft erkend dat (ten minste) twee betalingstermijnen niet zijn voldaan en zij onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken dat vervolgens bij beëindiging van het contract ook de overige huurtermijnen opeisbaar zijn geworden en er inmiddels kosten zijn gemaakt in verband met de incasso. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het vorderingsrecht van verzoekster summierlijk is gebleken.
Voorts heeft verzoekster voldoende gemotiveerd gesteld dat er sprake is van steunvorderingen. Deze vorderingen worden door verweerster niet betwist. Aldus is van het bestaan van deze steunvorderingen summierlijk gebleken. Ter zitting is bovendien door verweerster aangegeven dat zij is gestart met schuldbemiddeling en daartoe haar schulden inventariseert.
De rechtbank oordeelt dat summierlijk is gebleken van het vorderingsrecht van verzoekster en van het bestaan van feiten of omstandigheden die aantonen dat verweerster in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen. De rechtbank weegt daarbij mee dat verweerster na de zitting van 11 januari 2022 in de gelegenheid is gesteld een betalingsregeling met verzoekster te treffen, waartoe de uitspraak op het faillissementsverzoek met twee weken is aangehouden. Niet is gebleken dat een betalingsregeling is getroffen. Onweersproken is bovendien gesteld dat eerdere betalingstoezeggingen niet zijn nagekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het enkele feit dat verweerster thans probeert aan haar schuldeisers een minnelijk akkoord aan te bieden teneinde de bedrijfsactiviteiten te kunnen voortzetten, niet de conclusie rechtvaardigen dat verzoekster geen redelijk belang heeft bij de faillissementsaanvraag of dat zij in redelijkheid niet tot uitoefening van haar bevoegdheid tot het aanvragen van het faillissement kon komen.
Een en ander leidt er toe dat de rechtbank het verzoek tot faillietverklaring zal toewijzen.

3.De beslissing

De rechtbank,
- verklaart TOP VLOERVERWARMING B.V. voornoemd in staat van faillissement;
- benoemt tot rechter-commissaris mr. C.G.E. Prenger, lid van deze rechtbank;
- stelt aan tot curator mr. R. van Dongen, advocaat te Barendrecht;
- geeft last aan de curator tot het openen van brieven en telegrammen aan de gefailleerde gericht.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van
mr. T. Mulder, griffier, in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2022 te 10:00 uur. [1]
De griffier is buiten staat dit vonnis
mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.