ECLI:NL:RBROT:2022:7035

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 augustus 2022
Publicatiedatum
23 augustus 2022
Zaaknummer
ROT 20/154
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bestuurlijke boete wegens ontbreken huisvestingsvergunning en onterechte aanmerkingen als eigenaar

Op 11 augustus 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, vertegenwoordigd door mr. S.B.H. Fijneman. Eiseres had beroep aangetekend tegen een besluit van het college van 13 december 2019, waarin haar bezwaar tegen een bestuurlijke boete en een last onder dwangsom niet-ontvankelijk werd verklaard. Tijdens de zitting op 11 augustus 2022 heeft de rechtbank de zaak behandeld en onmiddellijk uitspraak gedaan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres ten onrechte als eigenaar en verhuurder van een woning werd aangemerkt, terwijl uit de huurovereenkomst en kadastrale informatie blijkt dat een ander bedrijf de formele eigenaar is. De rechtbank oordeelt dat het college haar niet op basis van deze onjuiste aanname als (feitelijk) overtreder kan aanmerken. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het de bestuurlijke boete betreft, maar laat de last onder dwangsom in stand. Eiseres heeft recht op terugbetaling van het griffierecht van € 354,-.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door het college, vooral bij het opleggen van bestuurlijke boetes, waarbij de bewijslast bij het college ligt. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, omdat er geen sprake was van beroepsmatige rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/154
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 augustus 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [vestigingsplaats eiseres], eiseres

(gemachtigde: [naam]),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. S.B.H. Fijneman).

Zitting

De rechtbank heeft het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit van het college van 13 december 2019 op 11 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 13 december 2019 voor zover dat ziet op de bestuurlijke boete;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
- herroept het besluit van 12 juli 2019 met het kenmerk IHV.19.05.00009.b.bb/VB;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 354,- aan eiseres moet vergoeden.

Overwegingen

1. Op donderdag 6 juni 2019 is bij een controle gebleken dat een woning op het adres [adres] (de woning) werd gebruikt door huurders zonder huisvestingsvergunning.
2. Met het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiseres gericht tegen de last onder dwangsom niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar voor zover gericht tegen de bestuurlijke boete ongegrond verklaard, met de motivering zoals opgenomen in het advies van de Algemene Bezwaarschriftencommissie, kamer II (de commissie) van 15 november 2019 (het advies).
3. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen gronden heeft gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar voor zover dat was gericht tegen de last onder dwangsom.
4. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte een bestuurlijke boete aan haar heeft opgelegd wegens overtreding van artikel 8, tweede lid, van de Huisvestingswet 2014 (Hw) en artikel 2.2, tweede lid, van de Verordening toegang woningmarkt en samenstelling woningvoorraad 2017/2 (Huisvestingsverordening), omdat haar geen verwijt treft.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat eiseres in het advies van de bezwaarschriftencommissie, dat door verweerder integraal is overgenomen in het bestreden besluit, uitdrukkelijk is aangemerkt als eigenaar en verhuurder van de woning en dat zij vanwege die omstandigheid als (feitelijk) overtreder is aangemerkt. In de zich in het dossier bevindende huurovereenkomst en kadastrale informatie van de woning staat echter dat [naam bedrijf] eigenaar is van de woning; volgens onder meer de huurovereenkomst is eiseres door die rechtspersoon gevolmachtigd de woning te verhuren. Gelet hierop is eiseres in het bestreden besluit ten onrechte aangemerkt als eigenaar en verhuurder van de woning. Dat brengt met zich dat het college haar niet op basis daarvan heeft kunnen aanmerken als (feitelijk) overtreder. De rechtbank sluit niet uit dat artikel 8, tweede lid, van de Hw en artikel 2.2. van de Huisvestingsverordening zo kunnen worden geïnterpreteerd dat eiseres wel op andere wijze aangemerkt zou kunnen worden als pleger van het feit. Ook sluit de rechtbank niet uit dat de formele eigenaar van de woning kan worden beboet. Nu het college hierover niets heeft opgenomen in het bestreden besluit, berust het standpunt dat eiseres als (feitelijk) overtreder kan worden aangemerkt evenwel niet op een zorgvuldige voorbereiding en evenmin op een deugdelijke motivering. Het voorgaande klemt temeer nu het opleggen van een bestuurlijke boete een bestraffende sanctie is, zodat de bewijslast op het college rust.
5. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd voor zover dat ziet op de bestuurlijke boete, maar blijft in stand voor wat betreft de last onder dwangsom. De rechtbank voorziet zelf in de zaak en herroept het primaire besluit.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, omdat geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2022 door mr. A.S. Flikweert, rechter, in aanwezigheid van mr. H.L. de Vries, griffier.
De rechter is verhinderd het proces-verbaal te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.