ECLI:NL:RBROT:2022:7036
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G.C.W. van der Feltz
- Rechtspraak.nl
Ongegrond beroep inzake aanmaningskosten en dwangbevel in belastingkwestie
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam over aanmaningskosten die aan eiser in rekening zijn gebracht. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een aanmaning die was verzonden na het uitblijven van betaling van gemeentelijke belastingen. De aanmaning, gedateerd op 4 mei 2021, bevatte een bedrag van € 17,- aan aanmaningskosten bovenop de openstaande gemeentelijke belastingen van € 1.243,51. Eiser stelde dat de aanmaningskosten niet in rekening konden worden gebracht omdat hij geen herinneringsbrief had ontvangen voordat de aanmaning werd verzonden.
De rechtbank overwoog dat de heffingsambtenaar niet wettelijk verplicht was om een herinneringsbrief te sturen voordat een aanmaning werd verzonden. De rechtbank oordeelde dat de aanmaningskosten terecht in rekening waren gebracht, omdat eiser de aanslag niet voor de vervaldatum had betaald. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde dat het dwangbevel, dat ook kosten voor betekening omvatte, rechtmatig was opgelegd. De uitspraak benadrukte dat de wetgeving omtrent gemeentelijke belastingen en invordering duidelijk is en dat de heffingsambtenaar binnen zijn rechten handelde.
De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.