ECLI:NL:RBROT:2022:7036

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2022
Publicatiedatum
23 augustus 2022
Zaaknummer
ROT 21/4175
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.C.W. van der Feltz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep inzake aanmaningskosten en dwangbevel in belastingkwestie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam over aanmaningskosten die aan eiser in rekening zijn gebracht. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een aanmaning die was verzonden na het uitblijven van betaling van gemeentelijke belastingen. De aanmaning, gedateerd op 4 mei 2021, bevatte een bedrag van € 17,- aan aanmaningskosten bovenop de openstaande gemeentelijke belastingen van € 1.243,51. Eiser stelde dat de aanmaningskosten niet in rekening konden worden gebracht omdat hij geen herinneringsbrief had ontvangen voordat de aanmaning werd verzonden.

De rechtbank overwoog dat de heffingsambtenaar niet wettelijk verplicht was om een herinneringsbrief te sturen voordat een aanmaning werd verzonden. De rechtbank oordeelde dat de aanmaningskosten terecht in rekening waren gebracht, omdat eiser de aanslag niet voor de vervaldatum had betaald. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde dat het dwangbevel, dat ook kosten voor betekening omvatte, rechtmatig was opgelegd. De uitspraak benadrukte dat de wetgeving omtrent gemeentelijke belastingen en invordering duidelijk is en dat de heffingsambtenaar binnen zijn rechten handelde.

De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/4175

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 augustus 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. P. van Hattem.

Procesverloop

Bij aanslag lokale belastingen gedagtekend 18 januari 2021 heeft verweerder aan eiser aanslagen gemeentelijke belastingen (onroerendezaakbelasting eigenaren woning, rioolheffing en afvalstoffenheffing) opgelegd van in totaal € 1.243,51.
Bij brief van 4 mei 2021 heeft verweerder aan eiser een aanmaning gestuurd waarbij ook aanmaningskosten van € 17,- zijn opgelegd.
Eiser heeft bij brief van 20 mei 2021 bezwaar gemaakt tegen de aanmaning.
Bij uitspraak op bezwaar van 22 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. Met dagtekening 18 januari 2021 is aan eiser een aanslag gemeentelijke heffingen opgelegd. Op het aanslagbiljet staat vermeld dat de aanslag vóór 21 maart 2021 dient te worden betaald. Eiser heeft de aanslag niet voor de laatste vervaldag betaald. Verweerder stelt (en door eiser betwist) een brief op 13 april 2021 te hebben verstuurd met een betalingsherinnering ter voorkoming van een aanmaning.
1.1.
Als gevolg van het uitblijven van de betaling van de aanslag heeft verweerder een aanmaning met dagtekening 4 mei 2021 aan eiser toegezonden. Het totaalbedrag van de aanmaning van € 1.260,51 is onderverdeeld in € 1.243,51 (bedrag van de aanslag gemeentelijke heffingen) en € 17,- (aanmaningskosten). Eiser heeft op 11 mei 2021 een betaling gedaan van € 1.243,51 (het bedrag van de gemeentelijke aanslag zonder de aanmaningskosten). Bij brief van 3 juni 2021 heeft verweerder aan eiser een dwangbevel gestuurd voor een verschuldigd bedrag van € 17,- waarbij ook dwangbevelkosten van € 44,- zijn opgelegd.
1.2.
In geschil is of de aanmaningskosten (en dus ook: de kosten van het dwangbevel) terecht in rekening zijn gebracht.
2. Eiser voert aan dat aanmaningskosten pas in rekening kunnen worden gebracht nadat een aanmaningsbrief is verzonden. De brief met de betalingsherinnering die verweerder stelt te hebben verzonden op 13 april 2021 heeft eiser niet ontvangen. Nu eiser voorafgaand aan de aanmaning geen herinnering heeft ontvangen kunnen er geen aanmaningskosten in rekening worden gebracht.
3. Op grond van artikel 231, eerste lid, Gemeentewet geschieden de heffingen en de invordering van gemeentelijke belastingen met toepassing van de Algemene wet, de Invorderingswet 1990 (IW 1990) en de Kostenwet invordering rijksbelastingen als waren die belastingen rijksbelastingen.
3.1.
Indien de belastingschuldige een belastingaanslag niet binnen de gestelde termijn betaalt, maant de ontvanger op grond van artikel 11 IW 1990 hem schriftelijk aan om alsnog binnen twee weken na de dagtekening van de aanmaning te betalen.
Op grond van artikel 2 Kostenwet invordering rijksbelastingen zijn aan het verzenden van een aanmaning tot betaling kosten verbonden, namelijk een bedrag van € 8,- bij een gevorderde som tot € 454,- en een bedrag van € 17,- bij een gevorderde som van € 454,- of meer (tarieven 2021). Tegen de door de ontvanger in rekening gebrachte kosten kan ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Kostenwet invordering rijksbelastingen bezwaar worden gemaakt bij de ontvanger en nadien beroep worden ingesteld bij de belastingrechter.
3.2.
Vaststaat dat eiser de aanslag niet vóór de laatste vervaldatum (21 maart 2021) heeft betaald. Uit wet- en regelgeving volgt niet dat verweerder gehouden was een brief (ter herinnering) te versturen vóór het versturen van de aanmaning. De rechtbank volgt deze stelling van eiser niet. Dat verweerder in onderhavige zaak een brief heeft verstuurd op 13 april 2021 met een kosteloze betalingsherinnering en eiser deze brief nooit heeft gehad doet niets af aan de rechtmatigheid van de aanmaning. Verweerder was namelijk niet wettelijk verplicht een dergelijke brief te versturen.
3.3.
Uit de conclusie van de rechtbank dat de aanmaningskosten terecht in rekening zijn gebracht volgt ook het dwangbevel terecht is opgelegd (inclusief kosten betekening van het dwangbevel).
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.C.W. van der Feltz, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Tchang, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2022.
Rechter Griffier
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).