In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de onroerendezaakbelasting voor niet-woningen in de gemeente Vlaardingen. Eiser, eigenaar van meerdere onroerende zaken, heeft beroep ingesteld tegen de aanslag onroerendezaakbelasting voor het belastingjaar 2021, die door de heffingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep was opgelegd. Eiser betwist de stijging van het belastingtarief, dat van 0,3631% in 2020 naar 0,7190% in 2021 is verhoogd, en stelt dat deze verhoging buitenproportioneel is en in strijd met de bedoeling van de wetgever. De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail uiteengezet, waarbij verweerder heeft gesteld dat de gemeenteraad op grond van de Gemeentewet bevoegd is om belastingverordeningen vast te stellen en dat de rechter hier slechts terughoudend over kan oordelen.
De rechtbank heeft overwogen dat de gemeenteraad de vrijheid heeft om te bepalen hoe de onroerendezaakbelasting wordt geheven en dat de keuze om de lasten te verschuiven naar eigenaren van niet-woningen niet in strijd is met de wet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tariefstelling voor de onroerendezaakbelasting voor eigenaren van niet-woningen is verhoogd, terwijl het tarief voor gebruikers op nihil is gesteld. De rechtbank oordeelt dat deze wijziging niet onredelijk of willekeurig is en dat de gemeenteraad binnen zijn beleidsruimte heeft gehandeld. Eiser heeft geen voldoende onderbouwing gegeven voor zijn stelling dat de verhoging van het tarief een inbreuk maakt op zijn eigendomsrecht.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarbij de rechtbank geen aanleiding heeft gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.