ECLI:NL:RBROT:2022:704

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
21.382 FT RK
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsverklaring van een natuurlijke persoon op verzoek van pensioenfondsen

Op 25 januari 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een faillissementsprocedure. De zaak betreft een verzoekschrift van twee stichtingen, namelijk het Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg en het Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Beroepsgoederenvervoer over de Weg en Verhuur van Mobiele Kranen, die faillietverklaring hebben aangevraagd van een natuurlijke persoon. De verzoeksters hebben vorderingen ingediend wegens niet-betaalde pensioenpremies, waarbij de eerste stichting een vordering heeft van € 61.181,80 en de tweede stichting een vordering van € 25.368,68. Tijdens de zittingen is gebleken dat de verweerder, die in financiële problemen verkeert, de hoogte van de vordering van de eerste stichting niet betwist, maar de vordering van de tweede stichting wel. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een pluraliteit van schuldeisers en dat de verweerder in een toestand verkeert waarin hij heeft opgehouden te betalen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van de verzoeksters bij de faillietverklaring voldoende aannemelijk is gemaakt, mede gezien de mogelijkheid om aanspraak te maken op de loongarantieregeling van het UWV. De rechtbank heeft het verzoek tot faillietverklaring toegewezen en de verweerder in staat van faillissement verklaard. Tevens zijn mr. C.G.E. Prenger benoemd tot rechter-commissaris en mr. S. Visser tot curator. De uitspraak is openbaar gedaan op 25 januari 2022.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
Insolventienummer: [Nummer]
Uitspraak: 25 januari 2022
VONNIS op het op 2 november 2021 ingekomen verzoekschrift, met bijlage(n), van:
1. de stichting
STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR HET BEROEPSVERVOER OVER DE WEG,
gevestigd te Amsterdam,
2. de stichting
STICHTING OPLEIDINGS- EN ONTWIKKELINGSFONDS BEROEPSGOEDERENVERVOER OVER DE WEG EN VERHUUR VAN MOBIELE KRANEN,
gevestigd te Amsterdam,
verzoeksters,
advocaat: mr. J.A. Trimbach,
strekkende tot faillietverklaring van:
[naam] ,
wonende te [adres] ,
[woonplaats] ,
aldaar tevens handelend onder de naam:
[handelsnaam]
verweerder,
Advocaat: mr. A.F.I. Derby

1.De procedure

Op 30 november 2021 zijn in raadkamer gehoord, mr. A.P. van Elswijk, gemachtigde van verzoeksters en verweerder, bijgestaan door mr. A.F.I. Derby.
Mr. Derby heeft ter zitting van 30 november 2021 producties aan de rechtbank overgelegd.
Ter zitting heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift aangehouden tot 21 december 2021 om verzoeksters en verweerder de gelegenheid te geven om de hoogte van de vordering te bespreken en verweerder de gelegenheid te geven een betalingsvoorstel aan verzoeksters te doen.
Ter zitting van 21 december 2021 is op verzoek van verzoeksters de behandeling van het verzoekschrift aangehouden tot 18 januari 2022.
Op 18 januari 2022 zijn in raadkamer gehoord, mr. J.A. Trimbach, advocaat van verzoeksters en verweerder, bijgestaan door mr. A.F.I. Derby.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.
2. Standpunt van partijen
Verzoekster sub 1 heeft in haar inleidend verzoekschrift gesteld dat zij een opeisbare vordering heeft op verweerster van € 61.181,80 uit hoofde van niet-betaalde pensioenpremies inclusief rente en kosten.
Verzoekster sub 2 heeft in haar inleidend verzoekschrift gesteld dat zij een opeisbare vordering heeft op verweerster van € 25.368,68 uit hoofde van niet-betaalde premies inclusief rente en kosten.
Mr. Trimbach heeft namens verzoeksters ter zitting gesteld dat verweerder bij een eerder aanhangig faillissementsverzoek, ingediend in februari 2021, betalingen op de vordering van verzoekster sub 1 heeft gedaan waardoor dat faillissementsverzoek is ingetrokken. De termijnen zoals weergegeven in het verzoekschrift zijn onbetaald gebleven. Er resteert een vordering van in hoofdsom in ieder geval € 44.024,23 van verzoekster sub 1, en een vordering van verzoekster sub 2 van in totaal € 25.368,68.
Voor wat betreft de stelling dat verweerder een woning in de verkoop heeft, waar (onder)huurders in zitten, stelt de advocaat van verzoeksters dat de woning in juni 2021 al geleverd zou worden aan de koper, waardoor er gelden vrij zouden komen. Tot op heden is het huis niet geleverd . Nu er, op korte termijn, ook geen uitzicht is op betaling van de vorderingen van verzoeksters en verzoeksters niet akkoord gaan met het gedane betalingsvoorstel van verweerder, persisteert de advocaat namens verzoeksters. Verzoeksters hebben belang bij het uitspreken van het faillissement omdat zij dan nog kunnen terugvallen op de loongarantieregeling van het UWV.
Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij de hoogte van de vordering van verzoekster sub 1 ter hoogte van € 44.024,23 niet betwist. De hoogte van de (ambtshalve opgelegde) vordering van verzoekster sub 2 wordt wel betwist door verweerder. Volgens verweerder is aan verzoekster sub 2 een bedrag van € 5.295,95 verschuldigd. Omdat verweerder geen loongegevens meer heeft kunnen aanleveren in het portaal kan er geen correctie van de hoogte van de vordering doorgevoerd worden. Verweerder heeft gesteld dat er sprake is van betalingsonmacht, geen onwil. Verder heeft verweerder aangevoerd dat hij een koopwoning heeft met overwaarde waar huurders in zitten. Zodra de huurders eruit zijn, kan het pand geleverd worden. Door middel van een aanhangige bodemprocedure moet worden bewerkstelligd dat de woning ontruimd kan worden. Verweerder heeft desgevraagd toegelicht dat het onduidelijk is hoelang deze procedure gaat duren. Met de overwaarde van de woning kan verweerder (een deel van) de vorderingen van verzoeksters voldoen. Tot slot heeft verweerder een betalingsvoorstel aan verzoeksters gedaan van € 1.200, - per maand totdat de woning is geleverd en de overwaarde van de woning aangewend kan worden voor betaling van de vorderingen van verweersters.

3.De beoordeling

De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van verweerder in Nederland ligt.
Ingevolge artikel 6 lid 3 van de Faillissementswet wordt de faillietverklaring uitgesproken indien summierlijk blijkt van het bestaan van feiten en omstandigheden die aantonen dat de schuldenaar verkeert in een toestand dat hij heeft opgehouden te betalen en, als een schuldeiser het verzoek doet, ook van het vorderingsrecht van deze. Van de hiervoor bedoelde feiten en omstandigheden blijkt in het algemeen indien sprake is van pluraliteit van schuldeisers terwijl tenminste één vordering opeisbaar is.
Op basis van het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat verweerder de opeisbare vorderingen van verzoeksters (in ieder geval gedeeltelijk) heeft erkend. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vorderingsrechten van verzoeksters op verweerder summierlijk zijn gebleken. Dat verweerder de hoogte van de vordering van verzoekster sub 2 betwist, doet hier niet aan af. Gelet hierop is de rechtbank dan ook van oordeel dat sprake is van pluraliteit van schuldeisers. Daarnaast is het de rechtbank niet gebleken dat de overwaarde van de woning binnen afzienbare tijd beschikbaar komt en aangewend kan worden ter voldoening van de vorderingen van verzoeksters.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat summierlijk is gebleken van de opeisbare vorderingsrechten van verzoeksters en van het bestaan van feiten of omstandigheden die aantonen dat verweerder in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen. Het belang van verzoeksters bij de faillietverklaring is voldoende aannemelijk gemaakt, mede gelet op het feit dat zij thans mogelijk nog (gedeeltelijk) aanspraak kunnen maken op de loongarantieregeling van het UWV.
Een en ander leidt er toe dat de rechtbank het verzoek tot faillietverklaring zal toewijzen.

4.De beslissing

De rechtbank,
- verklaart [naam] voornoemd in staat van faillissement;
- benoemt tot rechter-commissaris mr. C.G.E. Prenger, lid van deze rechtbank;
- stelt aan tot curator mr. S. Visser, advocaat te Rotterdam;
- geeft last aan de curator tot het openen van brieven en telegrammen aan de gefailleerde gericht;
- wijst het verzoek van verweerster tot veroordeling van verzoeker in de proceskosten af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van
J. Hillen-Huizer, griffier, in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2022 te 10:00 uur. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.