ECLI:NL:RBROT:2022:7070

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 augustus 2022
Publicatiedatum
23 augustus 2022
Zaaknummer
C/10/640797 / KG ZA 22-574
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • C. Steenderen-van Koornneef
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een eerdere beschikking inzake terugverhuizing van een minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 12 augustus 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een man en een vrouw, die een affectieve relatie hebben gehad en gezamenlijk ouderlijk gezag uitoefenen over hun minderjarige kind. De vrouw woont momenteel met de minderjarige in [plaatsnaam 1], terwijl de man verzoekt om nakoming van een eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam van 6 april 2022, waarin is bepaald dat de vrouw met de minderjarige binnen een maand na de beschikking moet terugverhuizen naar [plaatsnaam 2]. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking en verzoekt om schorsing van de tenuitvoerlegging, maar de man vordert dat de vrouw wordt veroordeeld tot nakoming van de beschikking.

Tijdens de zitting op 29 juli 2022 is de vrouw verschenen met haar advocaat, evenals de man en zijn advocaat, en de raad voor de kinderbescherming. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vrouw geen uitvoering heeft gegeven aan de beschikking van 6 april 2022 en dat zij stelt niet in staat te zijn om terug te verhuizen vanwege een gebrek aan woonruimte in [plaatsnaam 2]. De man heeft echter betoogd dat de vrouw zonder zijn toestemming met de minderjarige is verhuisd en dat er geen geldige reden is om de beschikking niet na te komen.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vrouw onverwijld moet voldoen aan de beschikking van 6 april 2022, ongeacht haar omstandigheden. De vordering van de man is toegewezen, en de vrouw is veroordeeld tot nakoming van de uitspraak, op straffe van voorlopige toevertrouwing van de minderjarige aan de man. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 12 augustus 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
zaaknummer / rolnummer: C/10/640797 / KG ZA 22-574
Vonnis in kort geding van 12 augustus 2022
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
advocaat mr. M. Hoogeveen te Gouda,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat mr. S. Meeuwsen te Gorinchem.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties van 11 juli 2022;
  • de conclusie van antwoord;
  • de pleitnota van de man.
1.2.
De behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2022.
Bij die gelegenheid zijn verschenen:
- de man met zijn advocaat;
- de vrouw met haar advocaat;
- de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), ter zitting vertegenwoordigd door L. Penning.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Zij hebben niet met elkaar samengewoond.
2.2.
Uit de relatie van partijen is geboren de minderjarige:
[naam minderjarige] , op [geboortedatum minderjarige] 2018 te [geboorteplaats minderjarige] .
2.3.
De man heeft de minderjarige erkend.
2.4.
Het ouderlijk gezag over de minderjarige wordt door partijen gezamenlijk uitgeoefend.
2.5.
De minderjarige woont bij de vrouw en de vriend van de vrouw in [plaatsnaam 1] .
2.6.
Bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 30 december 2020 is onder meer een regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) bepaald inhoudende dat de minderjarige bij de man zal zijn in de ene week van vrijdag 17:00 uur tot zondag 17:00 uur en de andere week van dinsdag 17:00 uur tot woensdag 17:00 uur, alsmede een regeling ten aanzien van de vakanties en feestdagen.
2.7.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 6 april 2022 is, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de vrouw binnen een maand na de beschikking met de minderjarige dient terug te verhuizen naar [plaatsnaam 2] .
2.8.
De vrouw heeft op 28 juli jl. hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 6 april 2022. Zij verzoekt haar verzoek tot vervangende toestemming voor verhuizing alsnog toe te wijzen.
Bij aanvullend verzoekschrift verzoekt de vrouw de tenuitvoerlegging van de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 6 april 2022 te schorsen voor de duur van het beroep.
Het hof heeft nog geen mondelinge behandeling gepland.

3..Het geschil

3.1.
De man vordert samengevat - de vrouw te veroordelen tot nakoming van de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 6 april 2022 binnen drie dagen na betekening van het te geven vonnis, primair op straffe van de voorlopige toevertrouwing van de minderjarige aan hem, subsidiair op straffe van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de vrouw niet aan de veroordeling voldoet, tot een maximum van
€ 20.000,-, alsmede de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
De vrouw voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
De vrouw heeft geen uitvoering gegeven aan voormelde beschikking van 6 april 2022. Zij heeft gesteld dat zij daartoe niet in staat is omdat zij geen woonruimte kan krijgen in [plaatsnaam 2] . Het is haar niet mogelijk om met de minderjarige weer bij haar ouders te gaan wonen omdat haar ouders inmiddels een andere invulling hebben gegeven aan de ruimtes die zij met de minderjarige in gebruik had. Haar vader heeft één van de slaapkamers waar zij gebruik van maakte, omgebouwd tot kantoor/thuiswerkplek. De andere slaapkamer wordt gebruikt door de kleinkinderen van haar ouders als zij een middagdutje doen. Voor haar moeder is het niet langer mogelijk om, gelet op haar lichamelijke gesteldheid, de vrouw en de minderjarige fulltime om zich heen te hebben.
De vrouw heeft zich, nadat zij zich vóór haar verhuizing naar [plaatsnaam 1] had laten uitschrijven voor een woning in [plaatsnaam 2] , op 18 mei 2022 weer laten inschrijven voor een woning in [plaatsnaam 2] . Gezien de krappe woningmarkt is er geen woonruimte op korte termijn voor haar en de minderjarige in [plaatsnaam 2] beschikbaar.
4.2.
De man heeft gesteld dat de vrouw tijdens de mondelinge behandeling van
15 december 2021 bij de rechtbank Den Haag heeft medegedeeld dat zij in de toekomst wilde gaan samenwonen met haar nieuwe relatie. De rechtbank zou toen hebben opgemerkt dat als de vrouw wilde verhuizen met de minderjarige, zij daarvoor de toestemming van de man nodig had. Vier dagen na de mondelinge behandeling heeft de vrouw de man een WhatsApp bericht gestuurd met de mededeling dat zij met de minderjarige naar [plaatsnaam 1] zou verhuizen rond 23 december 2021. De rechtbank Rotterdam heeft daarop bij voormelde beschikking van 6 april 2022 bepaald dat de vrouw moest terugverhuizen.
4.3.
De voorzieningenrechter neemt het de vrouw kwalijk dat zij, slechts vier dagen na de mondelinge behandeling bij de rechtbank Den Haag op 15 december 2021, zonder toestemming van de man met de minderjarige is verhuisd. Hoewel de vrouw stelt dat zij zich er inmiddels van bewust is dat zij niet zonder toestemming van de man met de minderjarige had mogen verhuizen, woont zij nog steeds met de minderjarige in [plaatsnaam 1] . Het spoedeisend belang is gelegen in de onmiddellijke terugkeer van de minderjarige naar de omgeving waar de man woont.
4.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vrouw voormelde beschikking van
6 april 2022 onverwijld dient na te komen. Of er nu sprake is van onmacht of onwil, een rechterlijke uitspraak dient te worden nagekomen. Eigenrichting mag niet worden beloond. De vordering van de man wordt daarom toegewezen.
4.5.
De voorzieningenrechter ziet voldoende aanleiding om aan de nakoming te verbinden dat de minderjarige voorlopig aan de man wordt toevertrouwd, daar het niet is uitgesloten dat de vrouw zonder deze prikkel zich zal houden aan de veroordeling. Er zijn geen contra-indicaties gesteld waarom de minderjarige niet voorlopig bij de man zou kunnen verblijven.
Partijen kunnen in samenspraak een school voor de minderjarige, die bijna vier jaar wordt, gaan uitzoeken zodat zij daar in november 2022 kan beginnen. De voorzieningenrechter gaat er vanuit dat partijen een ruime zorgregeling overeenkomen voor het contact tussen de vrouw en de minderjarige gedurende de periode dat de minderjarige aan de man is toevertrouwd.
4.6.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt de vrouw tot nakoming van de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 april 2022 binnen drie dagen na betekening van dit vonnis, op straffe van voorlopige toevertrouwing van de minderjarige aan de man,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door C. Steenderen-van Koornneef en in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2022.