ECLI:NL:RBROT:2022:7093

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
23 augustus 2022
Zaaknummer
C/10/636150 / KG ZA 22-264
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • C. Sikkel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot uitsluitend gebruik van de woning in kort geding met belangenafweging tussen ex-partners

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, vordert de vrouw in kort geding het uitsluitend gebruik van de gezamenlijke woning tot deze is verkocht. De vrouw heeft twee minderjarige kinderen uit een vorige relatie en heeft de woning samen met de man, met wie zij een affectieve relatie heeft gehad, in eigendom verkregen. Na de beëindiging van hun relatie heeft de vrouw de woning op 12 februari 2022 verlaten, terwijl de man in de woning is blijven wonen. De vrouw stelt dat zij en haar kinderen niet langer bij haar ouders kunnen verblijven en dat zij geen alternatieve woonruimte heeft. De man daarentegen voert aan dat de woning te koop staat en dat er serieuze gegadigden zijn, waardoor de vrouw geen belang heeft bij haar vordering.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang is voor de vrouw, omdat zij met haar kinderen niet langer bij haar ouders kan verblijven. De rechter heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de vrouw een zwaarder belang heeft bij het uitsluitend gebruik van de woning. De man heeft geen kinderen bij hem overnachten en heeft meer mogelijkheden om vervangende woonruimte te huren. De voorzieningenrechter heeft daarom de vordering van de vrouw toegewezen, waarbij de man is veroordeeld de woning vóór 1 juli 2022 te verlaten en niet meer te betreden. Tevens is de vrouw gemachtigd om, indien de man in gebreke blijft, dit onderdeel van het vonnis ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm van politie en justitie. De vrouw mag de in de woning aanwezige inboedelgoederen blijven gebruiken totdat de woning is verkocht. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/636150 / KG ZA 22-264
Vonnis in kort geding van 25 mei 2022
in de zaak van
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres],
eiseres,
advocaat mr. V.C. Serrarens te Middelburg,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
advocaat mr. T. Abbo te Middelharnis.
Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 11 april 2022, met producties;
  • de conclusie van antwoord van 5 mei 2022, met producties;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 11 mei 2022;
  • de pleitnota van mr. Serrarens.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. De vrouw heeft twee minderjarige kinderen (10 en 13 jaar) uit een vorige relatie. De man heeft twee minderjarige kinderen (9 en 15 jaar) en een jong meerderjarig kind (18 jaar) uit een vorige relatie. Dit was aanvankelijk een lat-relatie: de vrouw woonde met haar kinderen in [plaatsnaam 1] (een dorp naast [woonplaats eiseres]) en de man in [plaatsnaam 2]. De kinderen van de man hebben hun vaste woonplaats bij de ex-partner van de man in [plaatsnaam 3].
2.2.
Partijen hebben op 5 augustus 2021 een woning aan de [adres] (hierna: de woning) gezamenlijk, ieder voor de onverdeelde helft, in eigendom verkregen. Partijen hebben de woning gekocht voor een bedrag van € 855.000,00. Op de woning rust een hypotheek van € 675.000,00. De man, de vrouw en haar kinderen zijn op 9 september 2021 in de woning gaan wonen.
2.3.
In februari 2022 is de relatie tussen partijen geëindigd . De vrouw en haar kinderen hebben de woning op 12 februari 2022 verlaten. De man is in de woning blijven wonen.
2.4.
De woning is begin maart 2022 door partijen te koop gezet met een vraagprijs van € 1.050.000,00. Over de verdeling van de overwaarde van de woning zijn partijen op 6/7 maart 2022 het volgende overeengekomen:
“We stemmen hiermee beiden in dat de overwaarde als volgt verdeeld zal worden:
Allereerst zal de inleg die beide partijen vanuit de overwaarde van de vorige woningen gedaan hebben verdeeld zal worden zoals deze is ingelegd. Voor [naam gedaagde] zal zijn inleg verrekend worden met het aflopend krediet dat is opgenomen in de hypotheek omdat deze anders niet verstrekt kon worden. Na bovenstaande verrekening zal het restant van de overwaarde in twee gelijke delen verdeeld worden.”
2.5.
Bij e-mailbericht van 24 maart 2022 heeft de man de volgende afspraken – geciteerd voor zover van belang – over het gebruik van de woning aan de vrouw voorgelegd:
“Afspraken rondom verblijf woning [adres];
-
de wisseldag/-tijd op zondag om 16.00. Degene die het huis verlaat zorgt ervoor dat hij/zij voor 16.00 uit het huis weg is.
-
wisselend zullen 14 dagen in huis verblijven (hierop geen uitzonderingen)
-
eerste wisseldag 27-03 waarop [naam eiseres] in huis komt
-
volgende wisseldag 10-04 om 16.00 waarop [naam gedaagde] in huis komt
-
Degene die niet in het huis verblijft zal niet zonder toestemming van degene die in huis verblijft in huis komen. Mocht er een aanleiding zijn (bijv. om iets op te halen) zal degene de ander berichten, waarbij degene die in huis verblijft bij voorkeur snel zal reageren met een reactie op het verzoek. (…)”
2.6.
De vrouw heeft de door de man opgestelde afspraken niet ondertekend.
2.7.
Bij e-mail van 26 maart 2022 heeft de man aan de vrouw – onder meer –
het volgende bericht:
“(…) In zowel contacten met het juridisch loket als met advocaat geven allen aan dat, zonder getekende regeling/overeenkomst, het onverstandig is om de woning te verlaten.
Het onomstotelijke advies van hen aan mij is dan ook om dan in de woning te blijven.
(…)
Ik wil je nogmaals vragen om de door mij afgegeven regeling te ondertekenen en dit uiterlijk morgen om 13.00 (dan eventueel nog tijd op spullen (in) te pakken) in de brievenbus aan de [adres] te doen.
Mocht je niet willen ondertekenen ben je welkom om gezamenlijk de woning te betrekken, maar zal ik de woning dan niet verlaten. (…)”
2.8.
De vrouw heeft de door de man opgestelde afspraken niet, waarop de man vervolgens de woning niet heeft verlaten.

3..Het geschil

3.1.
De vrouw vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
bepaalt dat zij de gezamenlijke woning aan de [adres] mag bewonen tot deze is verkocht met uitsluiting van de man en dat de man wordt veroordeeld om de woning vóór 22 april 2022, dan wel een datum in goede justitie te bepalen, te verlaten en niet meer te betreden desnoods met behulp van de sterke arm en op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag dat de man weigert uitvoering te geven aan het bevel met een maximum van € 100.000,00 en met veroordeling van de man in de (na)kosten van dit geding;
bepaalt dat de vrouw de in de woning aanwezige inboedelgoederen mag blijven gebruiken tot verkoop van de woning.
3.2.
De man voert gemotiveerd verweer dat strekt tot afwijzing van het gevorderde.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
De vrouw vordert het uitsluitend gebruik van de woning totdat deze is verkocht en stelt daarbij een spoedeisend belang te hebben omdat zij niet langer met haar kinderen bij haar ouders kan verblijven en niet over alternatieve woonruimte beschikt. Met deze stellingen is voldaan aan het voor deze procedure vereiste spoedeisend belang. Of de vorderingen op materiële gronden toewijsbaar zijn, wordt hierna beoordeeld.
4.2.
De vrouw legt aan haar vorderingen ten grondslag dat zij een zwaarwegender belang heeft om de woning bij uitsluiting van de man te mogen bewonen tot het moment van verkoop. De vrouw heeft aangegeven af te willen zien van een twee wekelijkse regeling omdat dit te belastend/onrustig is voor haar en haar kinderen en omdat de situatie bij de ouders van de vrouw niet langer houdbaar is. De man kan bij zijn ouders inttrekken. Hij heeft geen omgang met zijn kinderen in die zin dat zij bij hem overnachten en heeft dus een eenpersoonshuishouden en daardoor meer mogelijkheden om vervangende woonruimte te huren. Nu de vrouw nog de helft van de hypotheeklasten dient te betalen kan zij geen vervangende woonruimte huren, aldus de vrouw.
4.3.
De man stelt daartegenover dat partijen op het punt staan om de woning te verkopen. Er zijn serieuze gegadigden die schriftelijk hebben aangegeven bereid te zijn om de woning te kopen onder voorbehoud van financiering. De door hen gewenste opleverdatum is 1 augustus 2022. De vrouw heeft daarom onvoldoende belang bij het gevorderde, aldus de man. Daarnaast woont de vrouw met haar kinderen bij haar ouders in een riante woning. De kinderen verblijven daar vaak en hebben inmiddels al een eigen kamer. Het huis van de ouders van de man is veel kleiner, zijn ouders zijn een stuk ouder en kampen met gezondheidsproblemen, waardoor de belangenafweging in zijn voordeel dient uit te vallen, aldus de man.
4.4.
Ter zitting is komen vast te staan dat de tussen partijen gerezen spanningen dusdanig van aard zijn, dat partijen, ondanks het voorstel daartoe van de man, niet gezamenlijk de woning kunnen bewonen. Het geschil tussen partijen spitst zich daarom toe op de vraag wie van partijen het meeste belang heeft bij het uitsluitend gebruik van de woning in afwachting van de verkoop van de woning. Nu beide partijen een belang hebben bij voorlopige toewijzing van het alleengebruik van de woning is de voorzieningenrechter genoodzaakt een belangenafweging te maken.
4.5.
Overwogen wordt als volgt. Dat de woning van partijen al bijna is verkocht waardoor de vrouw geen belang heeft bij het gevorderde, zoals gesteld door de man, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gebleken. De stelling van de man miskent dat alhoewel geïnteresseerde kopers zich hebben gemeld, er nog geen concreet bod is uitgebracht en de woning nog niet daadwerkelijk is verkocht. Of de vrouw bij toewijzing van het gevorderde de woning reeds op 1 augustus 2022 alweer zou moeten verlaten is daarom op voorhand onvoldoende aannemelijk. Wel staat vast dat partijen nog maar voor een beperkte tijd gezamenlijk eigenaar van de woning zijn. De duur van die beperkte tijd
(tot 1 augustus 2022 of tot bijvoorbeeld 1 januari 2023) is nog onzeker. Uit de door de vrouw overgelegde verklaring van haar ouders blijkt dat zij niet langer bij hen kan verblijven en dat aan die situatie een einde moet komen. Partijen stellen over en weer dat zij bij hun ouders zouden kunnen wonen. De voorzieningenrechter neemt als uitgangspunt dat dat voor geen van hen een wenselijke situatie is. De vrouw werkt vanuit huis. De man werkt niet thuis maar op verschillende locaties in Hellevoetsluis, Middelharnis en Spijkenisse.
De voorzieningenrechter weegt mee dat de man een eenpersoonshuishouden heeft. De vrouw heeft de zorg voor twee minderjarige kinderen die hun woonplaats bij haar hebben. Vervangende tijdelijke (huur)woonruimte is over het algemeen makkelijker te vinden voor één persoon dan voor drie personen. De voorzieningenrechter gaat er vanuit dat het voor de man eenvoudiger is om alternatieve woonruimte te vinden. Daarnaast werken partijen in dezelfde regio, maar daar waar de man voornamelijk op locatie werkt, werkt de vrouw bijna volledig thuis en heeft daarom een groter belang bij een goede en rustige werkplek.
De voorzieningenrechter is, gelet op voornoemde omstandigheden, van oordeel dat de belangenafweging in het voordeel van de vrouw dient uit te vallen.
4.6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de eerste vordering wordt toegewezen.
4.7.
De termijn waarop de man de woning moet verlaten wordt vastgesteld op 1 juli 2022, zodat de man de gelegenheid heeft om een andere woning te zoeken.
4.8.
Een dwangsom is bedoeld als prikkel tot nakoming. Nu de man te kennen heeft gegeven vrijwillig de woning te zullen verlaten ziet de voorzieningenrechter voor het opleggen van een dwangsom geen aanleiding.
4.9.
Aangezien de vrouw geen ontruiming heeft gevorderd, zal om executieproblemen te voorkomen, de machtiging om een deel van het vonnis zo nodig ten uitvoer te doen leggen met behulp van de sterke arm van politie en justitie, als hierna te melden worden toegewezen.
4.10.
De vrouw heeft daarnaast gevorderd om de in de woning aanwezige inboedelgoederen te mogen blijven gebruiken totdat de woning is verkocht. Nu de man geen (gemotiveerd) verweer hiertegen heeft gevoerd ligt de vordering voor toewijzing gereed.
4.11.
Gelet op de relatie die tussen partijen heeft bestaan, worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
staat de vrouw toe om per 1 juli 2022 met uitsluiting van de man de woning te bewonen totdat de woning is verkocht en veroordeelt de man de woning voor die datum te verlaten en daarna niet meer te betreden,
5.2.
machtigt de vrouw om – indien de man met het bepaalde in onderdeel 5.1. in gebreken blijft – dit onderdeel zo nodig ten uitvoer te doen leggen met behulp van de sterke arm van politie en justitie,
5.3.
bepaalt dat de vrouw de in de woning aanwezige inboedelgoederen mag blijven gebruiken totdat de woning is verkocht,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Sikkel en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2022.
2180/1573