ECLI:NL:RBROT:2022:7094

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
23 augustus 2022
Zaaknummer
C/10/637857 / KG ZA 22-358
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van vakantiepark na agressief gedrag van huurder

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 juni 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid VAKANTIEPARK CAPE HELIUS B.V. (eiseres) en een gedaagde huurder. De eiseres vorderde ontruiming van het vakantiepark door de gedaagde, die na herhaaldelijk agressief gedrag en het niet naleven van een vaststellingsovereenkomst, het park niet had verlaten. De gedaagde had een gemeubileerd appartement op het park gehuurd en was betrokken bij verschillende incidenten waarbij hij personeel intimideerde en agressief optrad. Ondanks een eerdere overeenkomst waarin was afgesproken dat de gedaagde het park uiterlijk op 18 maart 2022 zou verlaten, bleef hij na deze datum op het park. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eiseres voldoende gronden had om de gedaagde uit te zetten en dat de gedaagde de gemaakte afspraken diende na te komen. De vordering van Cape Helius werd toegewezen, met een dwangsom van € 500,00 per dag voor elke dag dat de gedaagde in gebreke bleef. De gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten van de eiseres. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van overeenkomsten en de mogelijkheid van ontruiming bij agressief gedrag.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/637857 / KG ZA 22-358
Vonnis in kort geding van 7 juni 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAKANTIEPARK CAPE HELIUS B.V.,
gevestigd te Hellevoetsluis,
eiseres,
advocaat mr. J.P. Quist te Vlissingen,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
advocaten mrs. M. van Gastel en K.J. Nierman te Hellevoetsluis.
Partijen worden hierna Cape Helius en [naam gedaagde] genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 mei 2022, met producties;
  • de brief van mr. Van Gastel van 20 mei 2022, met producties;
  • het e-mailbericht van mr. Quist van 23 mei 2022, met een aanvullende productie;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 24 mei 2022;
  • de pleitnota van mr. Nierman.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
Vakantiepark Cape Helius te Hellevoetsluis (hierna: het Park) is een vakantiepark dat eigendom is van de Roompot Group. Cape Helius maakt deel uit van deze groep. Het Park wordt geëxploiteerd door Cape Helius.
2.2.
Vanaf 13 september 2021 heeft [naam gedaagde] via Roompot Service B.V. een gemeubileerd (recreatie)appartement op het Park gehuurd. Het betrof appartement nummer [nummer 1] (hierna: het appartement). De huurovereenkomst is aanvankelijk aangegaan tot 31 december 2021.
2.3.
Het appartement is eigendom van een particuliere eigenaar, die het appartement verhuurt met tussenkomst van Roompot.
2.4.
Op 28 november 2021 heeft [naam gedaagde] een melding bij het Park gemaakt dat de wasmachine in het appartement defect was. Door de technische dienst van Cape Helius is dit ook vastgesteld. Omdat het appartement geen eigendom is van Roompot moest voor de reparatie van de wasmachine eerst contact worden gezocht met de eigenaar van het appartement. Aan [naam gedaagde] is aangeboden om in de tussentijd kosteloos gebruik te maken van de wasservice van het Park.
2.5.
Op 1 december 2021 heeft [naam gedaagde] bij de receptie geklaagd over het feit dat de wasmachine nog niet gemaakt was. De supervisor van Cape Helius, [naam 1], heeft naar aanleiding hiervan het volgende in een schriftelijke verklaring vastgelegd:
“[naam gedaagde] is op woensdag 1 december 2021 in de ochtend, voor 09:00 uur de receptie binnen gestormd en heeft tegen het agressieve aan geëist dat hij antwoord wilde over de kapotte wasmachine van appartement [nummer 1].
Ik heb [naam gedaagde] eerst rustig gemeld dat de kapotte wasmachine al is uitgezet naar een extern bureau en ikzelf geen inzicht heb over wanneer de wasmachine er is. Maar dat dit zo snel mogelijk zou zijn. Hij werd nog bozer en begon erover dat dit een ‘tyfus zooitje’ was en wij allemaal de schuldige zijn.
Hij gaf aan dat hij zelf wel een wasmachine zou kopen en hij niets meer gaat betalen aan huur. Ik heb meneer gezegd dat dit niet de werkwijze is en dat het niet de bedoeling is om niet te betalen. en dat wanneer er niet betaald wordt wij gerechtigd zijn gasten uit te zetten. Hij liep naar mij toe met een agressieve houding met ‘wat wil je doen dan?!’en gaf weer aan dat het slecht geregeld is hier.
Ik moest volgens meneer ‘mijn grote bek houden’. Ik heb [naam gedaagde] rustig gemeld dat ik deze houding niet tolereer en dat meneer weg mag gaan als hij het er niet mee eens is. Door de agressieve houding van meneer voelde ik mijzelf echt geïntimideerd en voelde mij niet veilig.
Meneer is nadat ik hem gevraagd heb weg te gaan boos uit de receptie weg gestormd. Nadat er contact is geweest tussen [naam gedaagde] en Roompot Business over dit voorval, is [naam gedaagde] de volgende dag terug gekomen naar de receptie en heeft zijn excuses aan mij aangeboden. Hij gaf hierin toe dat hij zich niet netjes heeft gedragen. Ondanks de excuses voelde ik mijzelf er nog steeds niet prettig onder, omdat de intimiderende houding van de heer wel veel indruk heeft gemaakt.”
2.6.
Op 8 december 2021 is, na contact met de eigenaar van het appartement, een nieuwe wasmachine geleverd. Deze wasmachine bleek niet de juiste afmetingen te hebben waardoor deze door de leverancier mee terug moest worden genomen. Bij de aflevering waren twee medewerkers van Cape Helius, receptiemedewerker [naam 2] en [naam 3] van de technische dienst, aanwezig. Naar aanleiding hiervan heeft [naam 2] een verklaring op schrift gesteld. In de schriftelijke verklaring staat voor zover van belang het volgende:
“(…)
Wij wilde de bezorger van de wasmachine niet alleen naar [naam gedaagde] laten gaan omdat wij weten dat meneer vaak kan ontploffen als iets niet gaat zoals meneer wilt. (…) Uiteindelijk hadden wij [naam gedaagde] toch zover om de wasmachine te accepteren bleek de wasmachine te klein te zijn omdat er ook nog een droger op moet komen. Na een paar belletjes te hebben gepleegd met de eigenaar van het appartement zijn we tot de conclusie gekomen dat de wasmachine weer mee moest met de man die hem kwam bezorgen. Hier was [naam gedaagde] niet al te gelukkig mee en begon te schreeuwen naar [naam 3] en naar mij. Dat wij amateurs waren en niks goed konden doen. Terwijl dit niet bij ons lag, wij konden hier niks aan doen. Ik stond toen wij dit probeerde uit te leggen in de deur opening met mijn rug naar de open deur toe. [naam gedaagde] hield de deur open tot dan hij er klaar mee was en de deur best hard tegen mijn rug aan het aanduwen was om te zorgen dat wij uit het portiek gingen. Wij hebben toen met elkaar besloten om [naam gedaagde] uit het appartement te zetten want het is natuurlijk niet normaal om iemand zo te behandelen en uit te schelden.(…)”
2.7.
[naam 3] heeft over de aflevering van de wasmachine voor zover van belang het volgende verklaard:
“(…)
Bij aankomst in de woning bleek de wasmachine net iets te klein te zijn om onder de droger te kunnen staat, waardoor deze niet zou passen.
Op dat moment is [naam gedaagde] boos geworden en moesten wij ‘oprotten’. Hij zij dat wij moesten ‘optiefen’ uit ‘zijn’ woning. Hij kwam op mij zeer intimiderend over. En bleef zeggen dat wij een stel amateurs waren en moesten oprotten. Hij gaf aan dat hij het zelf wel zou gaan oplossen, maar bleef zeer onvriendelijk tegen ons en de man van Exact.
Ik heb meneer zelf op zijn gedrag aangesproken door te zeggen “U kunt niet op deze manier met mensen omgaan. Dit gedrag tolereren wij niet.” Waarop meneer zei “Niets mee te maken, jullie moeten optieven. Ik los dit zelf wel op.” Hierop heb ik zelf nog gezegd dat het niet de manier is waarop dit hoort, omdat dit door de eigenaar is geregeld en dit via Roompot richtlijnen is om het op deze manier te doen.
Hij gaf hier geen gehoor aan, bleef zeggen dat wij moesten oprotten en kwam nog dreigender over. Meneer heeft toen mijn collega bij de schouder een duwtje gegeven richting de deur. Hij heeft mij niet aangeraakt. Maar ik heb meneer nog een keer aangesproken dat hij zo niet met mensen om moet gaan.
Tijdens dit voorval voelde ik mij bedreigd en geïntimideerd door het gedrag van [naam gedaagde] en heb dit als zeer onprettig ervaren. Hij kwam op mij zeer agressief over tijdens dit moment, omdat hij zichzelf echt heel groot maakte en hij ging lijnrecht tegenover mij staan in een intimiderende houding. Samen met de woorden die hij uitsprak was ik toch wel bang dat het zou gaan escaleren. Daarom zijn wij ook weg gegaan uit de woning.”
2.8.
Na de woordenwisseling is [naam gedaagde] op 8 december 2021 aangezegd het Park te moeten verlaten en is hij uit het appartement gezet. Bij de uitzetting was naast beveiliging van het Park ook politie aanwezig.
2.9.
Na de uitzetting heeft [naam gedaagde] het Park niet verlaten, maar heeft hij een nieuwe huurovereenkomst gesloten met een andere particuliere eigenaar, [naam 4], voor appartement nummer [nummer 2]. Op 9 december 2021 heeft er opnieuw een uitzetting plaatsgevonden. Hierbij is door Cape Helius aan [naam gedaagde] ook een parkverbod opgelegd en aan [naam gedaagde] overhandigd. In het parkverbod staat het volgende:
“Wegens agressief gedrag jegens personeel van Roompot Cape Helius en het niet opvolgen van het park regelement, geven wij u hierbij een parkverbod voor alle vakantieparken van Roompot Vakantieparken.
U heeft tot morgen, vrijdag 10 december 2021, 15:00 de tijd om het park te verlaten met al uw persoonlijke eigendommen.
Indien u zich ondanks dit verbod op 1 van de parken begeeft, wordt dit gezien als huisvredebreuk en zullen wij direct de politie inschakelen om over te gaan tot verwijdering van het park.”
2.10.
Bij brief van 10 december 2021 heeft mr. Van Gastel namens [naam gedaagde] voor zover van belang het volgende aan Cape Helius bericht:
“(…)
Mijn cliënt betwist dat hij agressief gedrag tentoon zou hebben gespreid, alsook betwist hij dat hij in strijd zou hebben gehandeld met het parkreglement. Zolang u niet aan kan aangeven waaruit dat agressief gedrag bestaat en op welke onderdelen hij het parkreglement niet zou hebben opgevolgd zie ik geen enkele reden om mijn cliënt van het park te verwijderen en een parkverbod op te leggen.
Mijn cliënt heeft met een eigenaar van een appartement op uw park een huurovereenkomst gesloten tot 18 maart 2022. Teneinde tot een oplossing te komen stel ik voor dat mijn cliënt tot 18 maart 2022 gebruik kan maken van dat gehuurde object en dat daarna mijn cliënt definitief van het park vertrekt. Dat geeft mijn cliënt de mogelijkheid om elders woonruimte te zoeken; mogelijk dat mijn cliënt zelfs al eerder zou kunnen vertrekken.
Ik verzoek u – en sommeer voor zoveel noodzakelijk – mij per omgaande te bevestigen dat mijn cliënt de laatste huurovereenkomst tot 18 maart 2022 kan uitzitten. (…)”
2.11.
Bij e-mailbericht van 10 december 2021 heeft Cape Helius aan mr. Van Gastel bericht dat [naam gedaagde] toestemming krijgt het park tot 18 maart 2022 te betreden en daarmee toegang heeft tot het gehuurde appartement. In het e-mailbericht staat voorts:
“Ik ga deze afspraak met u en dhr. [naam gedaagde] aan onder de voorwaarde dat dhr. [naam gedaagde] te alle tijden een omgangsvorm hanteert richting de medewerkers van het Roompot Park Cape Helius die niet als zijnde agressief te omschrijven valt. Indien anders blijkt zullen wij hiervoor de benodigde acties uit zetten.”
2.12.
Op 21 december 2021 heeft [naam gedaagde] een vordering tot schadevergoeding bij Cape Helius en Roompot Service B.V. ingediend. Cape Helius en Roompot Service B.V. hebben de aansprakelijkheid niet erkend en de door [naam gedaagde] gestelde schade niet vergoed. [naam gedaagde] is daarop een bodemprocedure gestart bij de kantonrechter. De procedure loopt nog en is aangehouden tot de rolzitting van 2 juni 2022 voor het nemen van conclusie van antwoord aan de zijde van Cape Helius en Roompot Service B.V.
2.13.
Op 18 maart 2022 heeft [naam gedaagde] het Park niet verlaten. Bij e-mailbericht van 24 maart 2022 is [naam gedaagde] via mr. Van Gastel alsnog verzocht en gesommeerd om het Park uiterlijk 27 maart 2022 definitief te verlaten en zich aan het parkverbod te houden. Op deze sommatie is niet door [naam gedaagde] gereageerd.
2.14.
Bij e-mailbericht van 4 april 2022 heeft Cape Helius [naam gedaagde] nogmaals gesommeerd om het Park te verlaten en wel op uiterlijk 6 april 2022. Aan deze sommatie heeft [naam gedaagde] niet voldaan.

3..Het geschil

3.1.
Cape Helius vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[naam gedaagde] te veroordelen tot nakoming van de op 10 december 2021 tussen partijen gesloten overeenkomst, in die zin dat [naam gedaagde] binnen één week na betekening van dit vonnis definitief van het Park vertrokken dient te zijn, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of deel van een dag dat [naam gedaagde] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;
[naam gedaagde] te veroordelen in de proceskosten van Cape Helius, alsmede in de nakosten, te vermeerderen met de kosten van betekening, indien betekening van het vonnis nodig mocht blijken, deze (na)kosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis, tot en met de dag der algehele voldoening.
3.2.
[naam gedaagde] voert gemotiveerd verweer dat strekt tot niet-ontvankelijkheid van Cape Helius in haar vorderingen, dan wel tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van Cape Helius in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Artikel 254 Rv bepaalt dat de voorzieningenrechter in spoedeisende zaken waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, bevoegd is om deze te geven. Van een spoedeisende zaak is sprake als van de eiser niet kan worden gevergd dat hij de uitkomst van een eventuele bodemprocedure afwacht.
Met de stelling van Cape Helius dat zij gelet op de tekortkoming van [naam gedaagde] en de veiligheid van haar medewerkers de uitkomst van een bodemprocedure niet kan afwachten is het spoedeisend belang van Cape Helius gegeven. Of de vordering, gelet op het daartegen gevoerde verweer, ook toewijsbaar is, wordt hierna beoordeeld.
4.2.
De vraag die in dit kort geding moet worden beantwoord is of het in zodanige hoge mate te verwachten is dat een vordering ook in de bodemprocedure zal worden toegewezen dat het verantwoord is daar bij wijze van voorziening bij voorraad op vooruit te lopen.
4.3.
Cape Helius legt aan haar vordering ten grondslag dat zij [naam gedaagde] op goede gronden van het Park heeft verwijderd en hem een parkverbod heeft opgelegd. Teineinde het geschil tussen partijen minnelijk op te lossen heeft [naam gedaagde] een voorstel gedaan. Dat voorstel is door Cape Helius op 10 december 2021 geaccepteerd, waardoor tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen inhoudende dat [naam gedaagde] het Park op 18 maart 2022 zou verlaten. [naam gedaagde] dient de gemaakte afspraken na te komen en het Park alsnog (definitief) te verlaten.
4.4.
[naam gedaagde] heeft hier tegenover gesteld dat van een overeenkomst geen sprake is. Er is slechts een intentie uitgesproken door [naam gedaagde] om het Park op 18 maart 2022 te verlaten. Van intimiderend en dreigend gedrag is bovendien geen sprake (geweest). [naam gedaagde] woont al sinds september 2019 op het Park en er zijn nooit problemen geweest tussen partijen of tussen [naam gedaagde] en bezoekers of andere vaste bewoners van het Park. Cape Helius had dan ook geen grond om [naam gedaagde] uit te zetten of een parkverbod op te leggen.
Cape Helius heeft daarnaast geen belang bij onderhavige procedure, nu de huurovereenkomst die [naam gedaagde] met [naam 4] heeft gesloten eindigt per 9 juni 2022 en hij alsdan het Park zal verlaten.
4.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat, gelet op de door Cape Helius overgelegde producties en verklaringen van haar medewerkers, voldoende aannemelijk is dat [naam gedaagde] zich jegens medewerkers van Cape Helius en jegens derden verschillende keren verbaal agressief en intimiderend heeft opgesteld en dat hij daar enkele malen op is aangesproken. Voorts is relevant dat een door [naam gedaagde] overgelegde e-mail van 8 december 2021 (productie 8 van [naam gedaagde]) vermeldt:
“Mijn excuses voor de uitgesproken woorden naar beide medewerkers van Cape Helius, maar ik heb als ondernemer nog nooit zoveel amateuristisch gedrag bij elkaar gezien!!!”De toonzetting en inhoud van deze e-mail bieden steun aan de gedachte dat [naam gedaagde] zich in zijn contact met medewerkers van Cape Helius niet steeds heeft opgesteld zoals naar algemene fatsoensnormen van hem mocht worden verwacht. Cape Helius had daarom voldoende grond en belang om tot uitzetting van [naam gedaagde] over te gaan en hem een parkverbod op te leggen.
4.6.
Cape Helius grondt haar vordering voorts op de stelling dat [naam gedaagde] een tussen hen gesloten overeenkomst dient na te komen. In dit verband is van belang dat de advocaat van [naam gedaagde] bij brief van 10 december 2021 aan Cape Helius, teneinde gezamenlijk tot een oplossing te komen, heeft voorgesteld dat [naam gedaagde] tot 18 maart 2022 gebruik mag blijven maken van het appartement en dat hij daarna het park definitief zal verlaten. Cape Helius heeft bij e-mail van diezelfde datum het voorstel geaccepteerd onder de voorwaarde dat [naam gedaagde] zich niet meer agressief zou gedragen tegen haar medewerkers. Tussen partijen was in geschil of wegens, kort gezegd, wangedrag van [naam gedaagde] terecht een parkverbod aan [naam gedaagde] was opgelegd. Ter beëindiging van het geschil zijn partijen overeengekomen dat [naam gedaagde] het park nog tot 18 maart 2022 mocht betreden waarna hij definitief van het park zou vertrekken. De voorzieningenrechter is op voorhand van oordeel dat hiermee op 10 december 2021 tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen die valt te kwalificeren als een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 BW. Cape Helius is deze overeenkomst nagekomen. Zij mag van [naam gedaagde] verlangen dat hij de overeenkomst ook nakomt.
4.7.
Dat Cape Helius geen belang zou hebben bij nakoming van de vaststellingsovereenkomst omdat [naam gedaagde] heeft verklaard dat hij het Park op 9 juni 2022, na het verstrijken van de lopende huurovereenkomst, definitief zal verlaten miskent dat [naam gedaagde] dit al eerder heeft toegezegd. Een toezegging die hij zelfs als verbintenis op zich heeft genomen in het kader van de op 10 december 2021 gesloten vaststellingsovereenkomst. Niettemin is hij die eerdere toezegging niet nagekomen. Uit productie 13 van Cape Helius valt af te leiden dat de vrees van Cape Helius dat [naam gedaagde] ook thans mogelijk weer een nieuwe huurovereenkomst met een andere particuliere eigenaar zou willen aangaan om zijn verblijf op het Park weer te verlengen niet uit de lucht is gegrepen. Tegen die achtergrond is toewijzing van de gevorderde veroordeling op straffe van verbeurte van een dwangsom gerechtvaardigd.
4.8.
Dat er particuliere eigenaren zijn van appartementen op het Park die nog steeds bereid zijn om een appartement aan [naam gedaagde] te verhuren, doet aan het voorgaande niet af. [naam gedaagde] heeft in zijn verhouding tot Cape Helius op 10 december 2021 de verbintenis op zich genomen om uiterlijk 18 maart 2022 definitief van het Park te zullen vertrekken. Daar staan de particuliere eigenaren buiten. Cape Helius had een gerechtvaardigd eigen belang om een dergelijke overeenkomst met [naam gedaagde] te sluiten. Zij heeft er tevens een gerechtvaardigd eigen belang bij om [naam gedaagde] ertoe te verplichten zijn verbintenis uit die overeenkomst alsnog na te komen. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat Cape Helius er belang bij heeft dat [naam gedaagde] ertoe wordt bewogen om de gemaakte afspraken alsnog na te komen, onder meer om naar haar medewerkers duidelijk te maken dat zij passende maatregelen treft tegen gasten die blijkens meldingen van haar medewerkers zich jegens hen en jegens derden bij herhaling niet gedragen zoals naar algemene fatsoensnormen in redelijkheid van gasten mag worden verwacht.
4.9.
Gelet op het voorgaande is op voorhand voldoende aannemelijk dat de vordering tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst door [naam gedaagde] ook in de bodemprocedure zal worden toegewezen. Dit betekent dat het gevorderde wordt toegewezen.
4.10.
Een dwangsom acht de voorzieningenrechter op zijn plaats. De dwangsom wordt vastgesteld en gemaximeerd tot het in het dictum te vermelden bedrag.
4.11.
[naam gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van Cape Helius worden begroot op:
- betekening oproeping € 105,31
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
€ 1.016,00
Totaal € 1.797,31
4.12.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt [naam gedaagde] de op 10 december 2021 tussen partijen gesloten overeenkomst na te komen, in die zin dat [naam gedaagde] binnen één week na betekening van dit vonnis definitief het Park verlaat,
5.2.
veroordeelt [naam gedaagde] om aan Cape Helius een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de in 5.1. uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,
5.3.
veroordeelt [naam gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Cape Helius tot op heden begroot op € 1.797,31, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de volledige voldoening,
5.4.
veroordeelt [naam gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [naam gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2022.2180/1729