In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 augustus 2022 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De eiser in verzet, [naam eiser 1], had eerder een verstekvonnis verkregen waarin de gedaagde, [naam gedaagde], werd veroordeeld tot afgifte van een auto en de tenaamstellingscode. De gedaagde in verzet, [naam gedaagde], betwistte de eigendom van de auto en stelde dat hij deze had gekocht om aan zijn moeder te schenken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de auto oorspronkelijk eigendom was van [naam eiser 1], die deze had gekocht in 2017. Het kenteken was echter op naam van [naam gedaagde] gesteld, wat niet automatisch betekent dat hij ook de eigenaar was. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat [naam eiser 1] de eigendom van de auto aan [naam gedaagde] had overgedragen. De rechtbank bekrachtigde het eerdere verstekvonnis en oordeelde dat [naam gedaagde] de auto en de tenaamstellingscode aan [naam eiser 1] moest afgeven. Daarnaast werd [naam gedaagde] veroordeeld tot betaling van de proceskosten. In reconventie vorderde [naam eiser 2] schadevergoeding van [naam verweerder] voor verkeersboetes die aan hem waren opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de schade tussen partijen moest worden verdeeld, waarbij [naam verweerder] in eerste instantie verantwoordelijk was voor de kosten van de boetes, maar [naam eiser 2] ook een deel van de kosten moest dragen vanwege zijn eigen nalatigheid. De vordering tot schadevergoeding werd toegewezen voor een bedrag van € 690,00, terwijl andere vorderingen van [naam eiser 2] werden afgewezen.