4.3.Ter zitting heeft verweerder vervolgens echter te kennen gegeven dat het zeer wenselijk is dat de medische situatie van de beide kinderen nogmaals wordt bezien en dat het onderzoek daartoe naar verwachting eind augustus 2022 zal plaatsvinden. De uitkomst daarvan zou ten aanzien van zowel [naam kind 1] als [naam kind 2] mogelijk tot een andere besluitvorming kunnen leiden.
ROT 22/2681 ([naam kind 1])
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat er voor [naam kind 1] geen nieuwe aanvraag voor het schooljaar 2022/2023 is gedaan. De eerder toegekende voorziening voor het schooljaar 2021/2022 betreft een afgesloten periode. Verweerder dient immers jaarlijks opnieuw de situatie van [naam kind 1] te beoordelen ten aanzien van een vervoersvoorziening indien hierom wordt verzocht. Nu verzoekster geen nieuwe aanvraag heeft ingediend wordt geoordeeld dat verzoekster geen procesbelang heeft. Zij kan met de onderhavige procedure immers niet bereiken wat haar voor ogen staat voor het schooljaar 2022/2023. De voorzieningenrechter zal gelet hierop het verzoek om een voorlopige voorziening ten aanzien van [naam kind 1] dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
ROT 22/3373 ([naam kind 2])
6. Wat [naam kind 2] betreft, wordt als volgt geoordeeld. Uit het bestreden besluit 2 volgt dat verweerder de aanvraag op grond van artikel 19 van de Verordening heeft afgewezen, wat betekent dat verweerder erkent dat verzoekster aanspraak heeft op een vervoersvoorziening, maar, kort gezegd, haar niet toestaat de daarmee samenhangende vergoeding aan te wenden voor eigen vervoer. Dit terwijl verzoekster om aangepast vervoer heeft verzocht.
De voorzieningenrechter oordeelt dat op basis van de medische rapportages van
25 juli 2019, 18 augustus 2020 en 27 juli 2021 de voorlopige conclusie gerechtvaardigd is dat [naam kind 2] niet zonder begeleiding met de fiets of het OV naar school kan. Verzoekster heeft in aanvulling daarop ter zitting nog gesteld dat [naam kind 2] zelfs dat nu niet kan gelet op de hevige menstruatie klachten die zij inmiddels ervaart. Hoewel deze stelling niet is onderbouwd, komt het de voorzieningenrechter voor dat nu verweerder ter zitting heeft toegelicht dat er ook voor [naam kind 2] eind augustus 2022 een medisch onderzoek zal plaatsvinden, deze klachten en de eventuele consequenties daarvan daarin meegenomen dienen te worden. Dat verweerder het bestreden besluit heeft genomen zonder nader medisch onderzoek, terwijl uit de voorgeschiedenis volgt dat daartoe steeds aanleiding heeft bestaan, maakt dat het bestreden besluit 2 naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en gemotiveerd. Het door verweerder gebezigde uitgangspunt dat omdat de door verzoekster genoemde nieuwe school een reguliere middelbare school is, [naam kind 2] zelfstandig naar school kan reizen, kan de voorzieningenrechter in het licht hiervan niet volgen. In dit kader wordt voorts opgemerkt dat ook overigens een onderzoek ontbreekt naar de situatie van verzoekster, die gesteld heeft dat zij als alleenstaande ouder, zonder partner en zonder sociaal netwerk niet in staat is om zelf te begeleiden zonder dat dit haar eigen toekomst onevenredig in de weg staat, waarbij het de voorzieningenrechter voorkomt dat hierin een beroep op artikel 18 en 24 van de Verordening kan worden gelezen. Het door verweerder gehanteerde algemene uitgangspunt dat het geven van begeleiding tijdens het leerlingenvervoer de verantwoordelijkheid is van ‘ouders’, gaat voorbij aan de concrete situatie van verzoekster waarin er immers geen sprake is van ‘ouders’.
7. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om het bestreden besluit 2 te schorsen tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist en om een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat aan [naam kind 2] in aansluiting op de eerder verstrekte vervoersvoorziening met ingang van het schooljaar 2022/2023 (augustus 2022) een vergoeding wordt verstrekt voor begeleiding met de fiets of met het OV naar school, welke vergoeding verzoekster ook mag aanwenden voor de kosten van eigen vervoer per auto. Hierbij gaat het dan om vervoer naar de door verzoekster genoemde school [naam school 3] in [plaatsnaam 3], nu verweerder niet duidelijk heeft gemaakt dat de door hem genoemde school [naam school 4] in [plaatsnaam 4], die dichter bij zou zijn, voldoende passend is voor [naam kind 2].
8. Het bovenstaande betekent dat het verzoek ten aanzien van [naam kind 2] wordt toegewezen zoals hiervoor is uiteengezet.
9. Er is geen aanleiding voor een vergoeding van proceskosten nu verzoekster in persoon procedeert, maar wel voor een vergoeding van het griffierecht door verweerder.