ECLI:NL:RBROT:2022:7181

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 juni 2022
Publicatiedatum
25 augustus 2022
Zaaknummer
9762945
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nakoming van verplichting tot betaling voor gekochte droge worsten op grond van artikel 7:26 BW

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 10 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], vertegenwoordigd door mr. M. Leung, en [gedaagde], die in persoon procedeerde. De zaak betreft de nakoming van een betalingsverplichting voor geleverde droge worsten. [eiser] had op 19 en 24 december 2021 facturen gestuurd aan [gedaagde], maar deze zijn niet tijdig betaald. Na aanmaning heeft [gedaagde] een deel van het verschuldigde bedrag betaald, maar er resteerde nog een bedrag van € 450,70. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] op grond van artikel 7:26 BW verplicht was om de koopprijs te betalen en dat de door [eiser] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente toewijsbaar waren. De kantonrechter heeft [gedaagde] veroordeeld tot betaling van het resterende bedrag, inclusief rente, en heeft de proceskosten aan de zijde van [eiser] toegewezen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9762945 \ CV EXPL 22-0219
datum uitspraak: 10 juni 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser],die handelt onder de naam [handelsnaam 1],
woonplaats: [woonplaats eiser],
eiser,
gemachtigde: mr. M. Leung,
tegen
[gedaagde], die handelt onder de naam [handelsnaam 2],
woonplaats: [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna ‘[eiser]’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 22 februari 2022, met bijlagen;
  • het schriftelijke antwoord van 21 maart 2022, met bijlagen;
  • de brief van de griffier d.d. 23 mei 2022 waarin een mondelinge behandeling is bepaald.
1.2.
Op 5 april 2022 is per abuis en ten onrechte een verstekvonnis gewezen. De gemachtigde van [eiser] heeft op verzoek van de rechtbank dit verstekvonnis teruggestuurd en alsnog ingestemd met een inhoudelijke behandeling van de zaak. [eiser] had het verstekvonnis al aan [gedaagde] betekend, doch [eiser] heeft zich verplicht geen verdere executiemaatregelen te treffen in afwachting van het inhoudelijke vonnis. De rechtbank heeft zich verplicht om de betekeningskosten aan de gemachtigde van [eiser] te vergoeden en inmiddels is door de griffier aan het LDCR opdracht gegeven om de betekeningskosten te betalen aan de gemachtigde van [eiser].
1.3.
Op 1 juni 2022 is de zaak tijdens de mondelinge behandeling besproken. De gemachtigde van [eiser] was aanwezig via een telefoonverbinding. Namens [gedaagde] was aanwezig [naam]. Van hetgeen is besproken heeft de griffier aantekeningen gemaakt.

2..De feiten

2.1.
Partijen hebben een overeenkomst gesloten op basis waarvan [eiser] droge worsten heeft verkocht en geleverd aan [gedaagde].
2.2.
[eiser] heeft [gedaagde] op 19 december 2021 en op 24 december 2021 facturen gestuurd ten bedrage van respectievelijk € 950,60 en € 1.146,60. Op deze facturen stonden vervaldata vermeld van 26 december 2021 respectievelijk 31 december 2021.
2.3.
Na aanmaning heeft [gedaagde] in totaal € 2.040,20 aan [eiser] betaald.

3..Het geschil

3.1.
[eiser] eist samengevat:
  • [gedaagde] te veroordelen aan hem te betalen € 499,10 met wettelijke handelsrente;
  • [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten met wettelijke handelsrente;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het bedrag dat wordt geëist, bestaat uit de hoofdsom van € 2.097,20, rente van € 13,06 en buitengerechtelijke kosten van € 389,04 inclusief btw, verminderd met het ontvangen bedrag van € 2.040,20.
3.2.
[eiser] baseert de eis op het volgende.
[gedaagde] is op grond van artikel 7:26 lid 1 BW verplicht om de prijs te betalen voor de door hem gekochte worsten. [eiser] vordert nakoming van die verplichting. Omdat [gedaagde] de facturen niet binnen de betalingstermijn heeft voldaan, heeft [eiser] zijn vordering ter incassering uit handen gegeven aan zijn gemachtigde. De hieraan verbonden kosten zijn het rechtstreeks gevolg van de door [gedaagde] gepleegde wanprestatie en dienen om die reden aan [eiser] te worden betaald. De wettelijke rente is verschuldigd omdat betaling van de facturen uitbleef binnen de daarvoor gestelde termijn.
3.3.
[gedaagde] is het niet eens met de eis en voert het volgende aan. [eiser] hanteerde bij eerdere bestellingen een vervaldatum van twee weken in plaats van één week. Daarnaast zijn op 14 januari 2022 de facturen betaald.

4..De beoordeling

Hoofdsom

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] droge worsten heeft gekocht van [eiser], dat die worsten ook aan [gedaagde] geleverd zijn en dat hij daarvoor de afgesproken kooprijs aan [eiser] moet betalen. De hoogte van de door [eiser] in rekening gebrachte factuurbedragen wordt door [gedaagde] niet betwist, zodat hij in beginsel het bedrag van
€ 2.097,20 dient te betalen. Dat [eiser] bij eerdere bestellingen een langere betalingstermijn hanteerde, maakt dit niet anders. Dat geldt temeer nu met de betaling van 14 januari 2022 ook de betalingstermijn van 14 dagen is overschreden en [gedaagde] bovendien kennelijk per abuis een bedrag van € 57,00 aan hoofdsom te weinig heeft betaald.
4.2.
[eiser] heeft onbetwist gesteld dat de betalingen van [gedaagde], ten bedrage van – in totaal – € 2.040,20 zijn ontvangen nadat [gedaagde] bij brief van 14 januari 2022 tot betaling is aangemaand. Bij deze aanmaning zijn tevens bedragen aan wettelijke rente en incassokosten in rekening gebracht.
4.3.
De betalingen van [gedaagde] strekken conform artikel 6:44 lid 1 BW in de eerste plaats in mindering van de kosten, vervolgens in mindering van de verschenen rente en ten slotte in mindering van de hoofdsom en de lopende rente. De kantonrechter zal daarom eerst daarover oordelen, voordat geoordeeld zal worden over de toewijsbare hoofdsom.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.4.
[eiser] maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 314,58, vermeerderd met een bedrag van € 74,46 aan btw. Een correcte berekening van de btw over € 314,58 resulteert in een bedrag van € 66,06 in plaats van
€ 74,46. De vordering wordt toegewezen tot het bedrag van (314,58 + 66,06 =) € 380,64 omdat aan alle voorwaarden is voldaan om een vergoeding voor deze kosten te krijgen.
Wettelijke handelsrente
4.5.
De gevorderde wettelijke handelsrente wordt toegewezen, omdat uit de stellingen van [eiser] volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde] deze stellingen niet heeft betwist. Berekend vanaf de vervaldata op de facturen bedraagt de reeds verschenen rente € 13,06.
Hoofdsom; conclusie
4.6.
Als gevolg van de betalingen van [gedaagde] van – in totaal – € 2.040,20 zijn de buitengerechtelijke incassokosten en de verschenen rente volledig betaald. Het restant van
€ 1.646,50 strekt in mindering op de hoofdsom van € 2.097,20, zodat het resterende bedrag van € 450,70 aan hoofdsom zal worden toegewezen. Het meer gevorderde zal bij gebrek aan een grondslag worden afgewezen.
Proceskosten
4.7.
[gedaagde] wordt grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiser] tot vandaag vast op € 129,74 aan dagvaardingskosten, € 86,00 aan griffierecht en € 112,50 aan salaris voor de gemachtigde (1,5 punt x € 75,00 tarief: één punt voor de dagvaarding en een half punt voor de mondelinge behandeling, gezien de beperkte tijd die deze in beslag heeft genomen en de gemachtigde geen reistijd en reiskosten heeft hoeven te maken, gezien het feit dat zij telefonisch is gehoord, omdat zij als gevolg van een communicatiestoring niet ter zitting was verschenen). Dit is totaal € 290,74.
4.8.
[eiser] vordert de wettelijke handelsrente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW over de proceskosten. Nu deze rente niet van toepassing is op deze kosten zal de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over deze kosten worden toegewezen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.9.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen kwijting te betalen € 450,70 met de wettelijke handelsrente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW over het bedrag van € 450,70 vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de kant van [eiser] tot vandaag vastgesteld op € 290,74 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Wetzels en in het openbaar uitgesproken.
48637