ECLI:NL:RBROT:2022:7182

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 augustus 2022
Publicatiedatum
25 augustus 2022
Zaaknummer
C/10/640947 / KG ZA 22-579
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van bescheiden in kort geding met betrekking tot alimentatieverplichtingen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft eiser een kort geding aangespannen tegen gedaagde, die niet is verschenen. Eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. S. van Buuren, vordert inzage in bepaalde financiële bescheiden van gedaagde, die van belang zijn voor de bepaling van de alimentatieverplichtingen van eiser voor zijn kinderen. Eiser heeft een geregistreerd partnerschap met [naam 1] en is onderhoudsplichtig voor hun gezamenlijke zoon, evenals voor een dochter uit een eerdere relatie met [naam 2]. Eiser heeft gedaagde herhaaldelijk verzocht om de benodigde documenten, maar gedaagde heeft hieraan geen gehoor gegeven. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat gedaagde correct is opgeroepen en dat er sprake is van een spoedeisend belang bij de vordering van eiser. De rechter heeft geoordeeld dat aan de voorwaarden van artikel 843a Rv is voldaan, en heeft de vordering van eiser toegewezen, met de verplichting voor gedaagde om binnen vier weken de gevraagde documenten te overleggen. Tevens is een dwangsom opgelegd voor het geval gedaagde niet aan deze verplichting voldoet. Gedaagde is veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/640947 / KG ZA 22-579
Vonnis in kort geding van 3 augustus 2022
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser],
eiser,
advocaat mr. S. van Buuren te Rotterdam,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
niet verschenen.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 11 juli 2022, met producties;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 19 juli 2022;
  • het tijdens de behandeling tegen gedaagde verleende verstek;
  • het e-mailbericht van mr. Van Buuren van 26 juli 2022.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
Eiser is op 11 februari 2022 een geregistreerd partnerschap aangegaan met [naam 1] (hierna: [naam 1]). Samen hebben zij sinds [datum 1] een kind.
2.2.
Eiser heeft met zijn ex-echtgenote, [naam 2] (hierna: [naam 2]) een dochter, geboren op [datum 2].
2.3.
[naam 1] heeft een relatie gehad met gedaagde. Uit deze relatie is een zoon geboren op [datum 3]. De relatie tussen [naam 1] en gedaagde is in 2012 beëindigd. De zoon woont bij [naam 1] en eiser. Door het geregistreerd partnerschap is eiser onderhoudsplichtig geworden voor de zoon van [naam 1] en gedaagde.
2.4.
Nu eiser inmiddels onderhoudsplichtig is voor drie kinderen is hij een procedure gestart tegen [naam 2] om de door hem te betalen alimentatie voor hun dochter te verlagen. In deze procedure heeft [naam 2] zich op het standpunt gesteld dat, nu eiser geen inzage heeft gegeven in het inkomen van gedaagde, geen rekening gehouden dient te worden met de onderhoudsplicht van eiser voor de zoon van [naam 1] en gedaagde.
2.5.
Eiser heeft de benodigde stukken bij gedaagde opgevraagd bij brief van 3 maart 2022. Telefonisch heeft gedaagde toegezegd de stukken aan te leveren. Deze toezegging is niet door gedaagde nagekomen.
2.6.
Bij e-mailbericht van 24 juni 2022 heeft mr. Van Buuren namens eiser aan gedaagde verzocht de stukken binnen vijf dagen over te leggen. Aan dit verzoek is niet door gedaagde voldaan.

3..De vordering

3.1.
Eiser vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. gedaagde te veroordelen binnen een week na betekening van dit vonnis inzage, althans afschrift aan eiser te overleggen van de navolgende bescheiden:
zijn aangifte inkomstenbelasting 2012 met de daarbij behorende aanslag, althans – als hij daarover niet beschikt – de meest oude aangifte inkomstenbelasting na 2012 met de daarbij behorende aanslag;
zijn jaaropgaaf 2021;
zijn salarisstroken over 2022;
2. gedaagde een dwangsom op te leggen van € 600,- per dagdeel dat hij niet aan deze verplichting voldoet;
3. gedaagde te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
Eiser legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat gedaagde op grond van artikel 843a Rv gehouden is de bescheiden aan hem af te geven. De behandeling van de onder 2.4 bedoelde procedure tot wijziging van de kinderalimentatie wordt verwacht in oktober 2022. Eiser kan om die reden niet de uitkomst van een bodemprocedure afwachten en heeft daarom een spoedeisend belang bij het gevorderde.
3.3.
Op de stellingen van eiser wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Uit het door eiser overgelegde originele exploot van de dagvaarding is gebleken dat gedaagde correct en tijdig is opgeroepen voor de zitting van 19 juli 2022. Aangezien ook de overige bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht zijn genomen is verstek verleend tegen gedaagde.
4.2.
Bij e-mailbericht van 26 juli 2022 heeft mr. Van Buuren bericht dat gedaagde de gevorderde stukken onder b. en c. alsnog heeft verstrekt. Bij afgifte van die bescheiden heeft eiser daarom geen belang meer waardoor dit deel van de vordering wordt afgewezen. Ten aanzien van het resterende deel van de vorderingen wordt het volgende overwogen.
4.3.
Voldoende is gebleken dat eiser een spoedeisend belang heeft bij de door hem gevorderde voorzieningen, mede gelet op de aard daarvan.
4.4.
In dit kort geding dient, mede op basis van hetgeen naar voren is gebracht, te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van eiser in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd.
4.5.
Artikel 843a lid 1 Rv bepaalt dat hij die daarbij (i) rechtmatig belang heeft, op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel kan vorderen van (ii) bepaalde bescheiden aangaande (iii) een rechtsbetrekking waarbij hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden tot zijn beschikking of onder zijn berusting heeft. Indien aan deze voorwaarden is voldaan, is degene die beschikt over de stukken waarvan afgifte wordt gevraagd niettemin niet gehouden deze af te geven indien (a) een gewichtige reden zich daartegen verzet of (b) redelijkerwijze aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder afgifte van de gevraagde stukken is gewaarborgd (artikel 843a lid 4 Rv).
4.6.
Eiser stelt ter onderbouwing van zijn vorderingen dat hij een rechtmatig belang heeft bij inzage en/of afgifte van de bescheiden. De financiële positie van gedaagde is van belang voor het berekenen van de bijdrage van eiser in de kosten van de zoon van [naam 1] en gedaagde en uiteindelijk voor de bijdrage die eiser voor zijn dochter met [naam 2] moet betalen. Zonder de financiële stukken van gedaagde bestaat de kans dat de rechtbank geen rekening houdt met de onderhoudsplicht van eiser voor die zoon wat ertoe kan leiden dat eiser een hoger bedrag aan alimentatie moet betalen voor zijn dochter. Eiser heeft daarnaast duidelijk aangegeven welke stukken hij nodig heeft voor de berekening, waardoor van een fishing expedition geen sprake is. Nu eiser naast [naam 1] en gedaagde onderhoudsplichtig is voor hun zoon is ook sprake van een rechtsbetrekking waarbij eiser partij is. Van gewichtige redenen aan de zijde van gedaagde waardoor hij de stukken niet hoeft over te leggen is geen sprake en de opgevraagde bescheiden zijn van belang voor een behoorlijke rechtsbedeling, aldus eiser.
4.7.
Bij gebreke van verweer daartegen en op basis van de door eiser overgelegde stukken wordt uitgegaan van de juistheid van de stellingen van eiser. De voorzieningenrechter is om die reden van oordeel dat aan de vereisten van artikel 843a Rv is voldaan en dat het zeer aannemelijk is dat het gevorderde in een bodemprocedure zal worden toegewezen, omdat de daaruit blijkende gegevens van belang zijn voor de door eiser te betalen kinderalimentatieIn de vordering is er rekening mee gehouden dat gedaagde wellicht niet meer over de stukken van 10 jaar geleden beschikt, maar wel over de IB-aangifte en aanslag van bijvoorbeeld 2015. De vordering komt dus niet onrechtmatig of ongegrond voor en wordt daarom toegewezen, maar gedaagde wordt een langere termijn gegund. Als gedaagde kosten moet maken, bijvoorbeeld omdat de stukken bij een boekhouder moeten worden opgevraagd, moet eiser die kosten vergoeden.
De voorzieningenrechter gaat er hierbij wel van uit dat de af te geven bescheiden niet ten doel hebben om alsnog te worden gebruikt door [naam 1] om van gedaagde een bijdrage te vragen voor hun zoon. Op de zitting is desgevraagd toegezegd dat die stukken nu niet met dat doel worden opgevraagd.
4.8.
Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing, is aangewezen, nu gedaagde een week na de zitting wel sommige, maar niet alle stukken heeft opgestuurd. De gevorderde dwangsom wordt beperkt en gemaximeerd op het in de beslissing te vermelden bedrag.
4.9.
Blijkbaar was deze procedure wel nodig om te bereiken dat gedaagde de stukken, die hij eerder al had beloofd ook echt toestuurde. Gedaagde wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van eiser worden begroot op:
- dagvaarding € 127,43
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat
€ 656,00
Totaal € 1.097,43

5..De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt gedaagde om binnen vier weken na betekening van dit vonnis, inzage, althans afschrift aan eiser te overleggen van zijn aangifte inkomstenbelasting 2012 met de daarbij behorende aanslag, althans – als hij daarover niet beschikt – de meest oude aangifte inkomstenbelasting na 2012 met de daarbij behorende aanslag,
5.2.
veroordeelt gedaagde om aan eiser een dwangsom te betalen van € 25,00 voor iedere dag dat hij niet aan de in 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 500,00 is bereikt,
5.3.
veroordeelt gedaagde in de proceskosten, aan de zijde van eiser tot op heden begroot op € 1.097,43,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2022.
2180/106