ECLI:NL:RBROT:2022:7333

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 juni 2022
Publicatiedatum
31 augustus 2022
Zaaknummer
FT EA 22/366 en FT EA 22/368
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van een schuldsaneringsregeling met betrekking tot een verzoekster met een arbeidsongeschiktheid en een aanstaande pensioengerechtigde leeftijd

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 juni 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een schuldsaneringsregeling door verzoekster, die volledig arbeidsongeschikt is en bijna de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. Verzoekster heeft een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, waarbij zij 8,24% aan de preferente schuldeisers en 4,12% aan de concurrente schuldeisers heeft aangeboden. Van de zestien schuldeisers stemden vijftien in met de regeling, maar CVU, een van de schuldeisers, weigerde mee te werken. CVU voerde aan dat de aangeboden regeling niet goed gedocumenteerd was en dat verzoekster niet voldoende inspanningen had geleverd om haar schulden af te lossen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat CVU in redelijkheid niet kon weigeren in te stemmen met de schuldregeling, gezien het feit dat de vordering van CVU slechts 4,05% van de totale schuldenlast bedraagt en dat de meerderheid van de schuldeisers akkoord ging met de regeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster niet in staat is om betaald werk te verrichten en dat zij onder beschermingsbewind staat, wat het risico op nieuwe schulden minimaliseert. De rechtbank heeft het verzoek van verzoekster toegewezen en CVU bevolen in te stemmen met de schuldregeling, waarbij CVU ook in de kosten van de procedure werd veroordeeld.

De rechtbank concludeerde dat de belangen van verzoekster en de overige schuldeisers die instemden met het aanbod zwaarder wegen dan die van CVU, die zich had verzet tegen de regeling. Het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling werd afgewezen, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer 1] en [nummer 2]
uitspraakdatum: 23 juni 2022
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekster.

1..De procedure

Verzoekster heeft op 22 april 2022, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- CVU Uitvaartzorg, vertegenwoordigd door Boeder Incasso (hierna: CVU);
die weigert mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
CVU heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden. CVU heeft daarin aangegeven dat zij om proceseconomische redenen niet ter zitting zal verschijnen.
Ter zitting van 16 juni 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • de heer S. Bik, werkzaam bij Zwanenburg en De Heer B.V., in hoedanigheid beschermingsbewindvoerder en schuldhulpverlening (hierna: schuldhulpverlening).
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoekster heeft volgens de crediteurenlijst bij het ingediende verzoekschrift zestien schuldeisers, waarvan twee preferente schuldeisers met zeven vorderingen en veertien concurrente schuldeisers met twintig vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 47.321,39 van verzoekster te vorderen. Verzoekster heeft bij brief van
18 mei 2021 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 8,24% aan de preferente schuldeisers en 4,12% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. De geïnventariseerde totale schuldenlast bedroeg destijds € 43.600,30.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op haar uitkering op grond van de Algemene Nabestaandenwet (hierna: ANW). Verzoekster heeft ter zitting een verzekeringsgeneeskundige en arbeidsdeskundige rapportage overgelegd. Uit het arbeidsdeskundig rapport van 16 mei 2019 volgt dat verzoekster als volledig arbeidsongeschikt dient te worden beschouwd. Verzoekster zal in juli 2022 de pensioengerechtigde leeftijd bereikt hebben. De verwachting is dat de afloscapaciteit als gevolg daarvan iets toe zal nemen. De aangeboden regeling voorziet daarom in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft gedurende het minnelijk traject gereserveerd voor haar schuldeisers en heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden door haar beschermingsbewindvoerder voldaan.
Vijftien schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. CVU stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 1.919,87 op verzoekster, welke 4,05% van de totale schuldenlast beloopt.

3..Het verweer

In haar verweerschrift heeft CVU gemeld dat zij slechts het standaard formulier verzoekschrift toegestuurd heeft gekregen, zonder onderbouwing. CVU acht dat in strijd met een goede procesorde. CVU heeft recht en belang bij een afweging op basis van de stukken. Dat wordt haar op deze wijze onthouden.
CVU vermeldt in haar verweerschrift tevens het vermoeden dat de beschermingsbewindvoerder de kwestie traineert en op zijn beloop heeft gelaten. Verzoekster staat al zes jaar onder bewind. Verzoekster had allang een schuldsaneringsregeling afgerond kunnen hebben. CVU spreekt het vermoeden uit dat er gewacht is tot de pensioengerechtigde leeftijd. Verzoekster zit thuis en solliciteert niet. CVU stelt dat verzoekster dus niet een uiterste inspanning levert om de opbrengst voor de schuldeisers zo hoog mogelijk te laten zijn.
In haar verweerschrift heeft CVU zich voorts op het standpunt gesteld dat de aangeboden regeling niet goed is gedocumenteerd en dat deze onvoldoende financieel transparant is. Een gespecificeerde opgave van de inkomsten voor de komende drie jaar die verzoekster kan verwerven, ontbreekt. Een opgave van de goederen van verzoekster ontbreekt en de uitdraai van de berekening van het vrij te laten bedrag is niet compleet. In de visie van CVU heeft verzoekster voorts niet het maximaal haalbare aangeboden. Verzoekster heeft niet aangetoond dat zij niet redelijkerwijs binnen drie jaar een betaalde baan kan vinden waardoor de aflossingscapaciteit kan worden verhoogd. Uit het verzoekschrift blijkt niet op welke wijze verzoekster zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. CVU wijst er daarbij op dat in de schuldsaneringsregeling wettelijke waarborgen bestaan om te verzekeren dat verzoekster voldoet aan haar verplichting zich in te spannen voor een fulltime dienstverband.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft CVU geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4..De beoordeling

De rechtbank is allereerst van oordeel dat niet is gebleken dat CVU niet het volledige verzoekschrift heeft ontvangen. Gebleken is bovendien, dat over de aard en inhoud van de aangeboden regeling in aanvulling op de aanbiedingsbrief, nog is gecorrespondeerd met verweerder. CVU is voorts uitgenodigd om ter zitting te verschijnen, waar zij zich verder had kunnen laten voorlichten. Dat zij van deze mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt, komt voor haar rekening en risico.
Ten aanzien van de inhoudelijke beoordeling van het verzoek overweegt de rechtbank als volgt.
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van CVU bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of CVU in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van CVU een gering aandeel vormt in de totale schuldenlast van 4,05%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk vijftien van de zestien schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en gekwalificeerde partij, te weten Zwanenburg en De Heer B.V. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank voldoende goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster niet beschikt over betaald werk. Verzoekster heeft een arbeidsdeskundig rapport van 16 mei 2019 overgelegd waaruit volgt dat verzoekster per die datum als volledig arbeidsongeschikt beschouwd moet worden. Dat verzoekster in die periode geen betaald werk heeft gehad of gezocht, kan haar dan ook niet worden aangerekend. Verzoekster zal bovendien vanaf juli 2022 de pensioengerechtigde leeftijd bereikt hebben. Hiermee zou de inspanningsplicht van verzoekster ook (om die reden) in de wettelijke schuldsaneringsregeling komen te vervallen. Verzoekster zal met het pensioen naar verwachting meer aflossingscapaciteit genereren en dit komt ten goede aan de schuldeisers, nu verzoekster een prognoseakkoord heeft aangeboden. Bovendien is gebleken dat verzoekster ook vanaf de aanbiedingsbrief van 18 mei 2021 al gespaard heeft. Ten tijde van indiening van het verzoekschrift was er in de minnelijke regeling een bedrag van € 2.200,- gespaard.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoekster het maximale ten behoeve van haar schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoekster staat onder beschermingsbewind. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van CVU, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om CVU te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
CVU zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt CVU om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt CVU in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2022. [1]
De griffier is buiten staatdit vonnis mede te ondertekenen

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.