Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..De procedure
- de dagvaarding van 28 juli 2022, met producties 1-21;
- de akte inbreng producties van [naam eiseres] , met producties 22 en 23;
- de akte inbreng producties I van SFR , met producties 1-6;
- de akte inbreng producties II van SFR , met producties 7 en 8;
- de akte inbreng producties III van SFR , met productie 9;
- de akte houdende eis in reconventie van SFR ;
- de mondelinge behandeling op 12 augustus 2022 en de ter gelegenheid daarvan overgelegde spreekaantekeningen respectievelijk pleitnotities van mr. Naus en mr. Van Lint;
2..De feiten
3..Het geschil in conventie
4..Het geschil in reconventie
5..De beoordeling in conventie
1.016,00
6..De beoordeling in reconventie
“Het hof stelt vast dat SFR ook in hoger beroep deze stelling niet (voldoende) heeft onderbouwd. SFR betoogt weliswaar dat zij in eerste aanleg al uitgebreid had toegelicht dat de bezwaren hoe dan ook betrekkelijk eenvoudig zouden zijn weggenomen, maar het hof heeft een toelichting over het oplossen van de punten (a) tot en met (e) voor de jaren na 1995 niet gevonden. In het proces-verbaal van de comparitie bij de rechtbank waar SFR in dit verband naar heeft verwezen, is die toelichting niet te vinden.”Gelet op (onder meer) deze overweging is onvoldoende aannemelijk dat SFR de cassatieadviezen nodig heeft om eventueel door de advocaten in hoger beroep gemaakte fouten vast te stellen. Dat SFR (spoedeisend) belang heeft bij afgifte van de cassatieadviezen staat dan ook niet vast.
€ 508,00(factor 0,5 × tarief € 1.016,00)