ECLI:NL:RBROT:2022:7351

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 augustus 2022
Publicatiedatum
1 september 2022
Zaaknummer
10/049558-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door het steken met een mes in de richting van het gezicht en het oor van de aangever

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 30 augustus 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in Irak in 1982, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland was en preventief gedetineerd in een penitentiaire inrichting. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag na een steekincident op 26 februari 2022 in Vlaardingen, waarbij de aangever letsel aan zijn gezicht en oor opliep. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 30 maanden, maar de rechtbank legde uiteindelijk een straf van 24 maanden op. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met opzet de aangever in het gezicht had gestoken met een mes van 23 centimeter, wat leidde tot ernstige verwondingen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot doodslag, omdat zijn handelen gericht was op het toebrengen van dodelijk letsel. De rechtbank wees ook de vordering van de benadeelde partij toe, die een schadevergoeding van € 2.240,91 eiste, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen berouw toonde en dat zijn gedrag een grove inbreuk op de lichamelijke integriteit van de aangever had gemaakt, wat leidde tot een forse gevangenisstraf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/049558-22
Datum uitspraak: 30 augustus 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] (Irak) op [geboortedatum01] 1982,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieadres01] ,
raadsman mr. S. Kandemir, advocaat te Dordrecht.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 16 augustus 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. E. Loppé, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte benadrukt dat de verdachte bij de politie en op zitting heeft verklaard dat hij niet degene is geweest die de aangever [slachtoffer01] (hierna: de aangever) heeft gestoken. De verdediging heeft verzocht om niet tot een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag, maar de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling of de meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling te komen. Verder heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en een strafmaatverweer gevoerd.
4.1.2.
Beoordeling
Op grond van de bewijsmiddelen staat vast dat op 26 februari 2022 te Vlaardingen een steekincident heeft plaatsgevonden, waarbij de aangever letsel heeft opgelopen aan zijn gezicht en oor.
Is het letsel van de aangever toegebracht door de verdachte?
De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of het de verdachte is geweest die dit letsel aan de aangever heeft toegebracht. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
De aangever heeft verklaard dat de man die kort na het steekincident door de politie is aangehouden degene is die hem in zijn gezicht heeft gestoken. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat de verdachte op aanwijzing van meerdere personen is aangehouden als de man die een mes bij zich zou hebben en daarmee zou hebben gestoken. Ook getuigen [getuige01] en [getuige02] verklaren te hebben gezien dat de man die de aangever in zijn gezicht heeft geraakt, korte tijd later door de politie is aangehouden. Bovendien is in de jaszak van de verdachte tijdens de fouillering een mes aangetroffen. Uit het bloedspoor dat op het lemmet van dit mes is aangetroffen, is een DNA-profiel vastgesteld dat overeenkomt met dat van de aangever. Er zijn geen aanwijzingen dat een ander dan verdachte de aangever heeft gestoken.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat het de verdachte is geweest die het letsel aan de aangever heeft toegebracht.
Is er sprake van een poging tot doodslag?
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of de verdachte zich door de aangever in het gezicht te steken schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. Voor een bewezenverklaring van dit feit is van belang of de verdachte – al dan niet in voorwaardelijke zin – opzet heeft gehad op de dood van de aangever. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Uit het dossier volgt dat de zeer dronken verdachte van korte afstand met een mes van 23 centimeter een stekende beweging in de richting van het gezicht van de aangever heeft gemaakt. De aangever is geraakt en heeft als gevolg hiervan een diepe snede vanaf het jukbeen tot achter zijn oor opgelopen. De spieren van de wang van de aangever waren zichtbaar en het kraakbeen van zijn oor was volledig doorsneden. De rechtbank leidt hieruit af dat de aangever met een scherp mes met kracht richting het gezicht van de aangever heeft uitgehaald.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het gezicht een kwetsbaar onderdeel van het menselijk lichaam is. De verdachte had met zijn handelen gemakkelijk vitale delen kunnen raken, zoals de halsslagaders of achter de ogen gelegen hersendelen. Het handelen van de verdachte is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht geweest op - en geschikt tot - het toebrengen van dodelijk letsel bij aangever, dat diens opzet niet anders dan daarop gericht moet zijn geweest. De verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag.
4.1.3.
Conclusie
De primair ten laste gelegde poging tot doodslag is wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 26 februari 2022 te Vlaardingen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer01] van het leven te beroven, met dat opzet, die [slachtoffer01] met een mes, in de wang en het oor en/of het gezicht, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
poging tot doodslag
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door het slachtoffer in het openbaar met een fors mes in zijn gezicht te steken zonder dat van enige aanleiding voor dit handelen is gebleken. Het slachtoffer is hierdoor ernstig gewond geraakt in zijn gezicht en aan zijn oor. De verdachte heeft met zijn handelen op een grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het jonge slachtoffer. Niet alleen heeft de verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer, ook heeft hij, in elk geval bij de getuigen, algemene gevoelens van onveiligheid versterkt. Uit de door de advocaat van het slachtoffer ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat het slachtoffer nog altijd gevolgen van de steekpartij ondervindt. De rechtbank vindt het zeer kwalijk dat de verdachte op deze slachtofferverklaring reageerde met “dat is zijn probleem” en daarmee geen enkel berouw heeft getoond.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 juli 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Gelet daarop zal de rechtbank de officier van justitie niet geheel volgen in haar eis en een lagere gevangenisstraf opleggen. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat de verdachte, terwijl hij onder invloed was van alcohol, uit het niets en in het openbaar, met een mes heeft uitgehaald naar een jong slachtoffer. De verdachte heeft daarmee blijk gegeven geen respect te hebben voor de wetten die hier te lande gelden, terwijl hij illegaal in Nederland verblijft.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..Vordering benadeelde partij/schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer01] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 990,91 aan materiële schade en een vergoeding van € 1.250,00 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht de gehele vordering toewijsbaar en heeft tevens oplegging van de wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich gelet op de ontkennende verklaring van de verdachte primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen. Inhoudelijk is de vordering niet betwist.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De vordering is genoegzaam onderbouwd, door de verdediging niet weersproken en komt de rechtbank niet onrechtmatig of onredelijk voor. De rechtbank zal de gevorderde schadevergoeding derhalve toewijzen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 26 februari 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 2.240,91, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer01] , te betalen een bedrag van
€ 2.240,91 (zegge: tweeduizend tweehonderdveertig euro en eenennegentig cent), bestaande uit € 990,91 aan materiële schade en € 1.250,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 26 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer01] te betalen
€ 2.240,91(hoofdsom,
zegge: tweeduizend tweehonderdveertig euro en eenennegentig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 februari 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 2.240,91 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
32 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.H. Geerars, voorzitter,
en mrs. M.J.M. van Beckhoven en I. Raterman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. de Graaf, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 30 augustus 2022.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 februari 2022 te Vlaardingen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer01] van het leven te beroven, met dat opzet, die [slachtoffer01] (meermalen) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/tegen de wang en/of het oor en/of het gezicht, althans het lichaam, heeft gesneden en/of gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 februari 2022 te Vlaardingen, aan een persoon genaamd [slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een snee in de wang en/of het oor en/of het gezicht), heeft toegebracht, door die [slachtoffer01] (meermalen) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/tegen de wang en/of het oor en/of het gezicht, althans het lichaam te steken en/of snijden;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 februari 2022 te Vlaardingen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk (meermalen) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/tegen de wang en/of het oor en/of het gezicht, althans het lichaam, heeft gesneden en/of gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.