ECLI:NL:RBROT:2022:7353

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
1 september 2022
Zaaknummer
C/10/636199 / JE RK 22-802, C/10/637338 / JE RK 22-986 en C/10/640711 / JE RK 22-1531, C/10/640688 / JE RK 22-1527
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van ongeboren kind

Op 6 juli 2022 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van twee kinderen, [kind01] en [kind02]. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van [kind01] verlengd tot 20 april 2023 en de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind01] in een pleeggezin verlengd tot 26 oktober 2022. De kinderrechter oordeelde dat de ouders onvoldoende in staat zijn om een veilige opvoedomgeving te bieden, en dat er zorgen zijn over hun opvoedvaardigheden. De Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond hebben verzocht om deze verlengingen, gezien de kwetsbaarheid van de kinderen en de noodzaak van hulpverlening. De kinderrechter heeft ook [kind02], het ongeboren kind, onder toezicht gesteld tot 20 april 2023, om ervoor te zorgen dat het kind de nodige zorg en ondersteuning krijgt. De ouders zijn bereid om hulp te accepteren, maar er zijn zorgen over hun vermogen om adequaat te reageren op de behoeften van de kinderen. De kinderrechter heeft benadrukt dat het van groot belang is dat er snel een vaste jeugdbeschermer wordt aangesteld voor de ouders, zodat zij de nodige begeleiding kunnen krijgen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummers: C/10/636199 / JE RK 22-802, C/10/637338 / JE RK 22-986,
C/10/640711 / JE RK 22-1531, C/10/640688 / JE RK 22-1527
Datum uitspraak: 6 juli 2022
Beschikking van de kinderrechter over een (verlenging) ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaken van
C/10/636199 en C/10/640688
de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de Raad,
en
C/10/637338 en C/10/640711
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de GI,
betreffende

[kind01] ,

geboren op [geboortedatum01] 2021 te [geboorteplaats01] , hierna te noemen: [kind01] ,

[kind02] ,

hierna te noemen: [kind02] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden in alle zaken aan:

[naam moeder01] ,

hierna te noemen: de moeder, wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. E.A. Hoogendijk, te Rotterdam.
De kinderrechter merkt de GI als belanghebbende aan in de zaak met nummer
C/10/636199.
De kinderrechter merkt als informant in alle zaken aan:

[naam vader01] ,

hierna te noemen: de vader, wonende te [woonplaats01] .
De kinderrechter merkt de GI als informant aan in de zaak met nummer
C/10/640688.
De kinderrechter merkt de Raad als informant aan in de zaken met de nummers
C/10/637338 en C/10/640711.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van deze rechtbank van 20 april 2022 en de daarin genoemde stukken (
C/10/636199);
- de briefrapportage van de Raad van 30 juni 2022, ingekomen bij de griffie op dezelfde datum (
C/10/636199);
- de beschikking van deze rechtbank van 9 juni 2022 en de daarin genoemde stukken (
C/10/637338);
- de briefrapportage van de GI van 30 juni 2022, ingekomen bij de griffie op dezelfde datum (
C/10/637338);
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 30 juni 2022, ingekomen bij de griffie op dezelfde datum (
C/10/640711);
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 30 juni 2022, ingekomen bij de griffie op dezelfde datum (
C/10/640688);
- het intelligentieonderzoek van het KSCD van de moeder van 27 juni 2022, ingediend door de GI, ingekomen bij de griffie op 6 juli 2022.
Op 6 juli 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden en heeft de kinderrechter de zaken met gesloten deuren behandeld. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader;
- een vertegenwoordigster van de Raad, [naam01] ;
- een tweetal vertegenwoordigsters van de GI, [naam02] en [naam03] .
De kinderrechter heeft bijzondere toegang verleend aan mw. [naam04] van het Centrum Voor Dienstverlening (CVD).

De feiten

Het ouderlijk gezag over [kind01] wordt uitgeoefend door de moeder.
Het ouderlijk gezag over [kind02] zal na de geboorte in beginsel worden uitgeoefend door de moeder.
[kind01] verblijft in een pleeggezin.
Bij beschikking van 20 april 2022 is [kind01] onder toezicht gesteld tot 20 juli 2022 (
C/10/636199). De beslissing is voor het overig verzochte aangehouden.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 9 juni 2022 de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind01] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 20 juli 2022 (
C/10/637338).
De beslissing is voor het overig verzochte aangehouden.

De (aangehouden) verzoeken

De Raad verzoekt [kind01] onder toezicht te stellen met een jaar. Nu resteert de periode tot 20 april 2023 (
C/10/636199).
De Raad verzoekt [kind02] onder toezicht te stellen voor de duur van negen maanden (
C/10/640688). Ter zitting heeft de Raad verzocht de ondertoezichtstelling tegelijk te laten lopen met de ondertoezichtstelling van [kind01] , tot weten tot 20 april 2023.
De GI heeft (oorspronkelijk) een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind01] in een voorziening voor pleegzorg verzocht voor de duur van zes maanden (
C/10/637338). Nu resteert de periode tot 26 oktober 2022.
Daarnaast verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind01] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling (
C/10/640711).

Het standpunt van de Raad

De Raad heeft zijn verzoeken ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. Kort na de zitting op 20 april 2022 is [kind01] uit huis geplaatst, omdat hij wederom onvoldoende groeide. De moeder vond het moeilijk om de aanwijzingen van de hulpverlening op te volgen. In het pleeggezin gaat het beter met [kind01] . Er zijn zorgen over de leerbaarheid van beide ouders. De Raad heeft vernomen dat het Pinkies traject van Ipse de Bruggen de ouders niet kan bieden wat ze nodig hebben. Het is van belang om de ouders te leren om voldoende aan te sluiten bij de behoeftes van [kind01] . Hierbij is veel begeleiding nodig.
De zorgen over [kind02] zijn onverminderd aanwezig. Er moet voorkomen worden dat [kind02] hetzelfde overkomt als [kind01] . Het ongeboren kind is kwetsbaar en volledig afhankelijk van de ouders. De ouders zijn bereid om hulpverlening te accepteren, maar er is sprake van onmacht. Het is van belang dat [kind02] alle zorg krijgt die het nodig heeft. De inzet van een jeugdbeschermer is daarom belangrijk.

Het standpunt van de GI

De GI heeft de verzoeken ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. [kind01] laat een positieve ontwikkeling zien in het pleeggezin. Het is de bedoeling dat [kind01] eind juli bij tante moederszijde (mz) wordt geplaatst. Het pleeggezin is door Pleegzorg positief gescreend. Het is fijn dat [kind01] in het netwerk terecht kan. Uit het recente IQ-onderzoek van de moeder blijkt dat de moeder het moeilijk vindt om vaardigheden aan te leren. In samenwerking met de ouders moet de komende periode worden gekeken wat de mogelijkheden zijn voor deelname aan een moeder-kindhuis.

Het standpunt van de moeder

Door en namens de moeder is overeenkomstig de overgelegde pleitnota primair verzocht om het verzoek van de GI van 30 juni 2022 in zijn geheel aan te houden (
C/10/640711). Het verzoekschrift is niet tijdig door de GI bij de rechtbank ingediend en de raadsvrouw heeft het verzoekschrift niet (voldoende) met de moeder kunnen bespreken.
De afgelopen periode hebben de ouders zich ingezet en meegewerkt. De moeder wil aan alles meewerken wat in het belang van [kind01] en [kind02] is. De moeder heeft meegewerkt met een IQ-onderzoek en de ouders hebben zelf hulpverlening gezocht bij het CVD. Ook verlopen de begeleide bezoeken positief. De moeder verzet zich dan ook niet tegen een ondertoezichtstelling voor [kind01] en [kind02] . De moeder heeft wel een aantal zorgen. Er is nog steeds geen hulpverlening betrokken. Ook is er geen alternatief bedacht als Ipse de Brugge geen hupverlening kan bieden. De moeder is daarom samen met het CVD op zoek gegaan naar hulpverlening, zoals het moeder-kindtraject. Daarnaast is er op dit moment geen vaste jeugdbeschermer voor het gezin beschikbaar en hebben de ouders geen vast aanspreekpunt.
De moeder wil het liefst dat [kind01] terug naar huis komt, maar begrijpt dat dit zonder hulpverlening op dit moment niet tot de mogelijkheden behoort. De moeder is blij dat [kind01] vanaf 23 juli 2022 bij haar zus, de tante mz, terecht kan. De komende periode hoopt de moeder aan de slag te kunnen gaan met de hulpverlening en dat de omgang wordt uitgebreid. Het is van belang dat er binnen afzienbare tijd duidelijkheid komt.

Het standpunt van de vader

De vader heeft ter zitting aangegeven dat het niet waar is dat de moeder alles met [kind01] verkeerd heeft gedaan. De ouders hebben de adviezen van het ziekenhuis gevolgd. De vader vindt het goed als [kind01] bij de tante mz gaat wonen.

De toelichting van de informant

Desgevraagd geeft mw. [naam04] aan dat de moeder binnenkort op de wachtlijst kan worden geplaatst voor een moeder-kindtraject. De wachtlijst schijnt kort te zijn. Op dit moment begeleidt mw. [naam04] zowel de vader als de moeder; te zijner tijd zal de moeder haar eigen begeleider krijgen.

De beoordeling

Ten aanzien van de verzoeken over [kind01] :
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ter zitting is er geen verweer gevoerd tegen het (resterende) verzoek van de Raad. De inzet van de jeugdbeschermer blijft noodzakelijk om de ouders te begeleiden en te ondersteunen en de benodigde hulpverlening voor het gezin in te zetten. De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [kind01] verlengen voor de duur van negen maanden, te weten tot 20 april 2023 (artikel 1:260, eerste lid, BW). De GI dient zo snel mogelijk een vaste jeugdbeschermer voor het gezin te vinden, want de ouders zullen veel baat hebben bij een vast aanspreekpunt waarop zij kunnen gaan vertrouwen.
Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind01] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW). [kind01] verblijft sinds 26 april 2022 in een pleeggezin en maakt daar een positieve ontwikkeling door. [kind01] is weer aangekomen en groeit goed. De begeleide bezoeken met de moeder verlopen ook goed. Een thuisplaatsing is op dit moment niet haalbaar. De ouders zijn onvoldoende in staat om voor [kind01] een stabiele en veilige opvoedomgeving te creëren. Er zijn veel zorgen over de leerbaarheid van de ouders. Positief is dat de ouders bereid zijn mee te werken met de hulpverlening. Het is van belang dat de ouders leren op een adequate en sensitieve manier aan te sluiten bij de behoeften van [kind01] . Hiervoor dient hulpverlening te worden ingezet. Het is de bedoeling dat [kind01] uiterlijk 1 augustus 2022 bij de tante mz wordt geplaatst. De tante mz is bereid om zo lang als het nodig is voor [kind01] te zorgen. De kinderrechter zal daarom de machtiging tot uithuisplaatsing verlengen voor de resterende duur tot 26 oktober 2022.
Het verzoek van de GI over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling (C/10/640711) houdt de kinderrechter aan tot de hierna te noemen zittingsdatum. Het verzoek is door de GI laat ingediend en de raadsvrouw heeft het daardoor niet met de moeder kunnen bespreken. Aanhouding van dit verzoek geeft ook de mogelijkheid het verloop van de situatie te volgen.
De kinderrechter verzoekt de GI uiterlijk een week voor de hierna te noemen zittingsdatum te rapporteren over de stand van zaken (met afschrift aan de belanghebbende en haar advocaat) en daarbij aan te geven of het verzoek al dan niet gehandhaafd wordt.
Ten aanzien van het verzoek over [kind02] :
Op grond van artikel 1:2 van het BW wordt het kind waarvan een vrouw zwanger is aangemerkt als al geboren, zo dikwijls als zijn belang dit vordert.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het BW.
Kort na de geboorte van [kind01] is de moeder opnieuw zwanger geworden. Het ongeboren kind wordt momenteel ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd. Het ongeboren kind is kwetsbaar en volledig afhankelijk van de moeder. Er zijn in de verzorging en opvoeding van [kind01] zeer ernstige zorgen naar voren gekomen over de vraag of de ouders over voldoende opvoedvaardigheden beschikken om straks voor deze baby te zorgen. Voorkomen moet worden dat met de baby in dezelfde ernstig bedreigende situatie komt als [kind01] . Positief is dat de ouders zelfstandig met het CVD op zoek zijn gegaan naar hulpverlening. De verwachting is dat de moeder op een wachtlijst kan worden geplaatst voor een moeder-kindhuis via het CVD. De inzet van een jeugdbeschermer is noodzakelijk om de ouders te ondersteunen, hulpverlening in te zetten en de ontwikkeling van de baby te volgen. De kinderrechter zal daarom [kind02] onder toezicht stellen, zoals verzocht, tot
20 april 2023. Ook hier geldt dat het van groot belang is dat er snel een vaste jeugdbeschermer wordt aangesteld, opdat de ouders een vast aanspreekpunt hebben en vertrouwen kunnen krijgen en behouden in de GI.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [kind02] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, gevestigd te Rotterdam, met ingang van
6 juli 2022 tot 20 april 2023;
verlengt de ondertoezichtstelling van [kind01] tot 20 april 2023;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind01] in een voorziening voor (neutrale) pleegzorg tot uiterlijk 1 augustus 2022 en aansluitend in een voorziening van netwerk-pleegzorg, te weten bij de zus van de moeder, tot uiterlijk 26 oktober 2022;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst in de zaken
C/10/636199, C/10/637338 en C/10/640688af het meer of anders verzochte, voor zover hierop niet eerder is beslist;

en alvorens verder te beslissen:

houdt de behandeling van het verzoek van de GI met zaaknummer
C/10/
640711aan en bepaalt dat het verhoor van de GI, de ouders en mr. E.A. Hoogendijk zal plaatsvinden op
17 oktober 2022 om 10:30 uurin het gerechtsgebouw te
Rotterdam, Wilhelminaplein 100/125;
de zaak zal op genoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter;
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de GI, de moeder en haar advocaat;
gelast de oproeping van de vader, dhr. [naam vader01] , als informant, tegen voormelde zittingsdatum en tijdstip;
verzoekt de GI uiterlijk een week voor de genoemde zittingsdatum de kinderrechter (met afschrift aan de belanghebbende en haar advocaat) de verzochte rapportage te doen toekomen.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2022 door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Ruijgrok, als griffier.
Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 15 juli 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.