ECLI:NL:RBROT:2022:7379

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 augustus 2022
Publicatiedatum
1 september 2022
Zaaknummer
C/10/635281 / HA ZA 22-247
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake koopovereenkomst en contractuele boete met betrekking tot watervilla

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser01] en [gedaagde01] over een koopovereenkomst van een watervilla. [eiser01] had de watervilla te koop gezet en [gedaagde01] had een bod uitgebracht, waarna een koopovereenkomst tot stand kwam. [gedaagde01] heeft echter op de afgesproken datum geen waarborgsom gestort, wat leidde tot een ingebrekestelling door [eiser01]. Na het verstrijken van de termijn heeft [eiser01] de koopovereenkomst ontbonden en een contractuele boete van € 115.000,00 geëist. In de verstekprocedure zijn de vorderingen van [eiser01] integraal toegewezen.

[gedaagde01] heeft verzet aangetekend tegen het verstekvonnis en betoogd dat zij niet-ontvankelijk is in haar verzet. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verzettermijn pas is aangevangen op het moment dat [gedaagde01] daadwerkelijk kennis nam van het verstekvonnis. De rechtbank heeft vervolgens de boete gematigd tot € 75.000,00, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van [gedaagde01] en de wanverhouding tussen de boete en de door [eiser01] gestelde schade. De rechtbank heeft het verstekvonnis vernietigd en [gedaagde01] veroordeeld tot betaling van het gematigde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/635281 / HA ZA 22-247
Vonnis in verzet van 31 augustus 2022
in de zaak van
[eiser01],
wonende te [woonplaats01] ,
eiser,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. J.A.M. van de Sande te Rotterdam,
tegen
[gedaagde01],
wonende te [woonplaats02] ,
gedaagde,
eiseres in het verzet,
advocaat mr. R.J. Michielsen te Hoogvliet, Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser01] en [gedaagde01] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 15 november 2021, met producties I tot en met VI;
  • de akte overlegging productie zijdens [eiser01] , met productie VII
  • het op 29 december 2021 onder zaaknummer C/10/629542 / HA ZA 21-1030 door deze rechtbank gewezen verstekvonnis (hierna: het verstekvonnis);
  • de verzetdagvaarding van 11 maart 2022, met producties 1 en 2;
  • de brief van de rechtbank van 29 april 2022 waarin de rechtbank partijen heeft opgeroepen voor de mondelinge behandeling;
  • de akte overlegging producties zijdens [eiser01] , met producties VIII tot en met X;
  • de brief van de rechtbank van 15 juni 2022 met een zittingsagenda;
  • de spreekaantekeningen zijdens [eiser01] ;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 14 juli 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[eiser01] is eigenaar van een watervilla met twee ligplaatsen, bestaande uit een woonark en twee kavels grond en water aan de [adres01] en [adres02] (hierna: de watervilla).
2.2.
[eiser01] heeft de watervilla te koop gezet met behulp van een makelaar. Op 18 oktober 2021 heeft [gedaagde01] een bod uitgebracht op de watervilla van € 1.000.000,00 vrij op naam.
2.3.
In een e-mail van 20 oktober 2021 heeft de makelaar van [eiser01] [gedaagde01] bericht dat [eiser01] bereid was de watervilla en een groot deel van de inboedel aan haar te verkopen voor een prijs van € 1.150.000,00 vrij op naam.
2.4.
Dit tegenbod is op 21 oktober 2021 door [gedaagde01] per e-mail aanvaard:
“Bedankt voor de informatie en de snelle reactie. Ik stel het zeer op prijs dat de familie, zonder ons te kennen zich een beeld van ons kunnen vormen, rekening houden met onze emotionele uitlatingen en blij zijn met ons voorgenomen doel. Daarnaast begrijpen wij ook de zakelijke kant en weten wij dat het momenteel een aparte tijd is op de huizenmarkt.
Daarom willen wij u mededelen dat wij, mede namens mijn Vader, het tegenbod aanvaarden zoals aangegeven in de mail.
Ik hoop dat wij spoedig aan Tafel kunnen zitten voor de overdracht.”
2.5.
[eiser01] en [gedaagde01] hebben op 27 oktober 2021 een koopovereenkomst gesloten (hierna: de koopovereenkomst) op grond waarvan [eiser01] de watervilla aan [gedaagde01] heeft verkocht.
2.6.
De koopovereenkomst bevat de volgende relevante bepalingen:
“-1-
DE KOOPPRIJS
De koopsom van de drie componenten tezamen bedraagt
€ 1.150.000,- VRIJ OP NAAM(Zegge eenmiljoeneenhonderdvijftigduizend euro)
De betaling zal als volgt geschieden:
een waarborgsom of een door Nederlandse bankinstelling af te geven, onvoorwaardelijke bankgarantie zulks ten bedrage van 10% van de overeengekomen koopsom, uiterlijk op 01-11-2021 op een kwaliteitsrekening van notarissen [naam01] (…).
het restant van de koopsom dient uiterlijk op de passeerdatum op de bankrekening van de notaris aanwezig zijn.
-2-
De voor deze overdracht vereiste akte van levering zal worden verleden ten overstaan van de onder -1- genoemde notaris uiterlijk op: 03
-11-2021,of zoveel eerder of later als partijen nader zullen overeenkomen.
-3-
ONTBINDENDE VOORWAARDEN:
Er zijn ter zake van de transactie GEEN ontbindende voorwaarden overeengekomen.
(…)
-12-
( a) indien één der partijen, na in gebreke te zijn gesteld, gedurende zeven dagen nalatig blijft in de nakoming van zijn uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen, zal de overeenkomst zonder rechterlijke tussenkomst ontbonden zijn, tenzij de wederpartij alsnog uitvoering van deze overeenkomst verlangt.
( b) bij ontbinding van de koopovereenkomst op grond van artikel -12a- zal de nalatige partij ten behoeve van de wederpartij, zonder nadere ingebrekestelling of rechterlijke tussenkomst, een direct opeisbare boete verbeuren gelijk aan 10% van de koopsom, onverminderd het recht op verdere schadevergoeding. (….)
( c) Indien de wederpartij op grond van artikel -12a- nakoming van deze overeenkomst verlangt, zal de nalatige partij ten behoeve van de wederpartij na afloop van de in art. -12a- genoemde termijn van zeven dagen voor elke sedertdien verstreken dag tot aan de dag van nakoming een onmiddellijk opeisbare boete verschuldigd zijn van drie promille van de koopprijs, onverminderd het recht op aanvullende schadevergoeding en vergoeding van de kosten van verhaal,
( d) (…).”
2.7.
[gedaagde01] heeft op de overeengekomen datum van 1 november 2021 niet de waarborgsom op de derdengeldrekening van de notaris gestort.
2.8.
Op 2 november 2021 is [gedaagde01] namens [eiser01] per e-mail en aangetekende brief voor zover relevant als volgt bericht:
“Ingevolge artikel 2 van de koopovereenkomst had u uiterlijk op 1-11-2021 een waarborgsom voor een bedrag van € 115.000 op de bankrekening van de notaris moeten storten dan wel een bankgarantie moeten stellen ter hoogte van dit bedrag. U heeft dit nagelaten.
Namens mijn opdrachtgevers verzoek ik u met kracht van sommatie om
binnen acht dagen na hedenuw verplichting uit hoofde van de koopovereenkomst na te komen. Mocht u niet aan deze verplichting voldoen en gedurende acht dagen nalatig blijven in de nakoming van uw verplichting tot het stellen van zekerheid, dan verbeurt u op grond van de koopovereenkomst een contractuele boete van 10% van de koopsom indien mijn opdrachtgever ervoor kiest om de koopovereenkomst te ontbinden dan wel een contractuele boete van 3 promille van de koopsom per dag tot aan de dag van nakoming met een maximum van 10% van de koopsom voor het geval mijn opdrachtgever nakoming vordert, onverminderd het recht op aanvullende schadevergoeding en vergoeding van de kosten van het verhaal.“
2.9.
[gedaagde01] heeft diezelfde dag gereageerd op het e-mailbericht waarmee de brief aan haar werd toegezonden:
“Het spijt mij zeer deze mail te ontvangen. Deze situatie is misschien ongewoon voor u, maar ik kom erop terug. Op dit moment kan ik u niets concreets zeggen dan dat eraan wordt gewerkt.”
2.10.
[gedaagde01] heeft de watervilla op 3 november 2021 niet afgenomen.
2.11.
Op 5 november 2021 heeft - deels per videoverbinding - een bespreking plaatsgevonden tussen [gedaagde01] , [eiser01] en de makelaar van [eiser01] .
2.12.
Op 11 november 2021 heeft [eiser01] [gedaagde01] bij e-mail van zijn raadsman onder meer als volgt bericht:
“U bent middels brief van 2 november 2021 in gebreke gesteld, waarbij aan u een termijn van zeven dagen is geboden om uw verplichtingen uit hoofde van de koopovereenkomst alsnog na te komen. U heeft niet aan deze verplichting voldaan en gebleken is dat u de watervilla ook helemaal niet kan afnemen, omdat u daarvoor geen vermogen heeft. Bij de aankoop had u verklaard dat u een erfenis zou ontvangen, maar u heeft tijdens de bespreking van 5 november 2021 bevestigd dat die verklaring onjuist is geweest.
Mijn cliënt heeft er geen vertrouwen meer in dat u de koopovereenkomst zult nakomen en ontbindt hierbij daarom de koopovereenkomst. Gelet op het bovenstaande heeft u op grond van artikel 12 sub b de contractuele boete verbeurd van € 115.000,-, onverminderd het recht van mijn cliënt op aanvullende schadevergoeding.”
2.13.
Op 12 november 2021 heeft [eiser01] beslag doen leggen op het onverdeeld aandeel van [gedaagde01] in het erfpachtrecht op de woning aan de [adres03] te [plaats01] .

3..Het geschil

3.1.
[eiser01] heeft in de verstekprocedure gevorderd dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
  • voor recht verklaart dat [gedaagde01] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de koopovereenkomst;
  • [gedaagde01] veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser01] te betalen de verbeurde contractuele boete van € 115.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot die der algehele voldoening;
  • voorwaardelijk, namelijk indien en voor zover de schade het bedrag van de verbeurde boete overschrijdt, [gedaagde01] veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting de door [eiser01] geleden en te lijden schade, welke schade nader opgemaakt wordt bij staat en vereffend volgens de wet, te vergoeden;
  • [gedaagde01] veroordeelt in de kosten van het geding, de kosten van het gelegde conservatoir beslag daaronder begrepen.
3.2.
Bij het verstekvonnis zijn de vorderingen van [eiser01] integraal toegewezen en is [gedaagde01] veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [eiser01] tot de dag van de uitspraak begroot op in totaal € 5.694,91.
3.3.
[gedaagde01] concludeert tot ontheffing van de bij verstek uitgesproken veroordeling onder afwijzing van de vorderingen van [eiser01] , met veroordeling van [eiser01] , bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten.
3.4.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

Ontvankelijkheid van het verzet

4.1.
[eiser01] heeft aangevoerd dat [gedaagde01] niet-ontvankelijk is in haar verzet, omdat zij dit niet binnen vier weken na het aanvangen van de verzettermijn heeft ingesteld. Primair stelt [eiser01] dat de verzettermijn is aangevangen op 13 januari 2022. Volgens [eiser01] heeft zijn raadsman het verstekvonnis op 7 januari 2022 per e-mail aan [gedaagde01] toegestuurd en is het verstekvonnis op 12 januari 2022 in een gesloten envelop aan [gedaagde01] betekend. [gedaagde01] heeft per e-mail van 13 januari 2022 als volgt op de e-mail van de raadsman van [eiser01] van 7 januari 2022 geantwoord: “Ik heb uw stuk nog niet gelezen, maar ik weet wat “bij verstek” betekent.” Hiermee heeft [gedaagde01] een daad van bekendheid verricht, waardoor de verzettermijn is aangevangen, aldus [eiser01] .
4.2.
Subsidiair stelt [eiser01] dat de verzettermijn op 28 januari 2022 is aangevangen, omdat [gedaagde01] op die datum telefonisch contact heeft opgenomen met de deurwaarder en in dat gesprek heeft verklaard dat zij het betekende verstekvonnis had ontvangen. In beide gevallen is het verzet niet tijdig ingesteld.
4.3.
[gedaagde01] heeft aangevoerd dat zij het betekende verstekvonnis voor het eerst heeft gelezen nadat ze het op 11 februari 2022 per e-mail heeft ontvangen van de raadsman van [eiser01] . Op dat moment heeft zij van de inhoud ervan kennis genomen en is de verzettermijn gaan lopen. Het verzet is dan ook tijdig ingesteld, namelijk op 11 maart 2022.
4.4.
Artikel 143 lid 2 Rv bepaalt dat het verzet moet worden gedaan binnen vier weken na de betekening van het vonnis of enige uit kracht daarvan opgemaakte akte of ter uitvoering daarvan strekkende akte aan de veroordeelde in persoon, of na het plegen van een daad van bekendheid. Van een daad van bekendheid in de zin van artikel 143 lid 2 Rv is sprake bij een gedraging van de veroordeelde waaruit noodzakelijkerwijs voortvloeit dat deze bekend is met de strekking en de hoofdinhoud van het vonnis.
4.5.
Het vonnis is in dit geval niet in persoon betekend, zodat de verzettermijn niet met de betekening van 12 januari 2022 is aangevangen.
4.6.
Uit de e-mail van [gedaagde01] aan de raadsman van [eiser01] van 13 januari 2022 volgt dat [gedaagde01] op dat moment niet bekend was met de strekking of hoofdinhoud van het verstekvonnis. Zij schrijft namelijk dat zij het ‘stuk’ nog niet heeft gelezen. Zelfs als uit deze e-mail zou moeten worden begrepen dat zij het verstekvonnis had ontvangen, levert dit dus geen daad van bekendheid op. Hetzelfde geldt voor het telefoongesprek van 28 januari 2022 met de deurwaarder. Ook als zou komen vast te staan dat [gedaagde01] in dat gesprek heeft gezegd dat zij het verstekvonnis had ontvangen, blijkt daaruit namelijk niet dat zij ook bekend was met de strekking of de inhoud van dat vonnis. Ook de overgelegde verklaring van de deurwaarder bevat geen concrete aanwijzingen voor een daad van bekendheid als door de wet vereist. Van een daad van bekendheid voorafgaand aan 11 februari 2022 is dan ook niet gebleken, zodat de verzettermijn geacht wordt vanaf die datum te zijn gaan lopen en [gedaagde01] tijdig in verzet is gekomen.
De gevorderde boete
4.7.
[eiser01] legt aan zijn vordering tot betaling van de boete het volgende ten grondslag. [gedaagde01] heeft nagelaten op 1 november 2021 de vereiste waarborgsom te storten of bankgarantie te stellen. Op 2 november 2021 heeft [eiser01] [gedaagde01] in gebreke gesteld en een termijn van zeven dagen geboden om deze verplichting alsnog na te komen. [gedaagde01] heeft ook nagelaten om de watervilla op 3 november 2021 af te nemen. Op 11 november 2021 heeft [eiser01] de koopovereenkomst op grond van artikel 12 (a) ontbonden, waardoor [gedaagde01] op grond van artikel 12 (b) een onmiddellijk opeisbare boete gelijk aan 10% van de koopsom, oftewel € 115.000,00, heeft verbeurd.
4.8.
[gedaagde01] heeft de door [eiser01] aan zijn vordering ten grondslag gelegde feiten niet betwist.
4.9.
Het niet-afnemen van de woning op 3 november 2021 levert een tekortkoming zijdens [gedaagde01] op.
4.10.
[gedaagde01] is ook toerekenbaar tekortgeschoten door niet uiterlijk 1 november de waarborgsom te storten of een bankgarantie te stellen. Ten aanzien van deze verplichting is [gedaagde01] door [eiser01] in gebreke gesteld en conform artikel 12 (a) van de koopovereenkomst een termijn van (meer dan) zeven dagen geboden om deze alsnog na te komen. Aangezien [gedaagde01] dit heeft nagelaten, is de koopovereenkomst op grond van artikel 12 (a) ontbonden, zodat [gedaagde01] op grond van artikel 12 (b) in beginsel een boete van € 115.000,00 aan [eiser01] heeft verbeurd. [gedaagde01] heeft echter gesteld dat deze boete dient te worden gematigd tot nihil, dan wel een (veel) lager bedrag.
Het beroep op matiging
4.11.
Op grond van artikel 6:94 BW kan de rechter een tussen partijen overeengekomen boete matigen indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist. Dit betekent dat matiging van een boete pas aan de orde komt als het boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij moet niet alleen worden gelet op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen.
4.12.
[gedaagde01] heeft in het kader van haar beroep op matiging het volgende aangevoerd. Matiging is ten eerste geboden gelet op de aard en inhoud van de overeenkomst. [gedaagde01] heeft de watervilla namelijk gekocht vanuit idealistische overwegingen: zij was van plan om deze te gebruiken als locatie voor de opvang van uithuisgeplaatste minderjarige kinderen. [gedaagde01] is diepgelovig en was ervan overtuigd dat de financiering van de watervilla met hulp van God mogelijk zou worden. Hier doelde zij op toen zij tegen [eiser01] en de makelaar zei dat zij rekende op een nalatenschap van haar ‘Vader’. [gedaagde01] heeft verder aangevoerd dat onverkorte toewijzing van de boete haar en haar gezin voor onoverkomelijke problemen zou stellen. Het leggen van het executoriaal beslag op het aandeel van [gedaagde01] in het erfpachtrecht, heeft er al toe geleid dat de woningcorporatie het recht van erfpacht heeft opgezegd en [gedaagde01] heeft aangezegd dat zij de woning in januari 2023 moet ontruimen. Tot slot heeft [gedaagde01] aangevoerd dat er een enorme wanverhouding bestaat tussen de door [eiser01] gestelde schade en de boete.
4.13.
[eiser01] stelt zich op het standpunt dat voor matiging van de boete geen plaats is. [gedaagde01] heeft welbewust de koopovereenkomst gesloten en was bekend met de sanctie die zou volgen als zij niet aan haar verplichtingen uit hoofde van die overeenkomst zou voldoen. De hoogte van het inkomen van [gedaagde01] biedt daarom geen grond voor matiging. [gedaagde01] heeft [eiser01] te kennen gegeven dat zij de watervilla zou financieren met een erfenis van haar vader. Dat zij daarmee bedoelde dat zij op God heeft vertrouwd, was voor [eiser01] niet kenbaar en dient voor haar rekening te blijven. [eiser01] betwist dat sprake is van een wanverhouding tussen het gevorderde bedrag van € 115.000,00 en de door hem geleden schade. Volgens [eiser01] bedraagt zijn schade op dit moment € 50.000,00, bestaande uit notaris- en makelaarskosten, vliegkosten, de huur van een opslagruimte, de kosten voor het transport van het meubilair, het inhuren van verhuizers en doorlopende lasten voor de hypotheek, gas, water, licht en gemeentelijke heffingen. Die schade zou in de toekomst nog oplopen als [eiser01] de watervilla voor een lager bedrag moet verkopen.
4.14.
De rechtbank acht het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar als [gedaagde01] de volledige boete moet dragen. De rechtbank ziet hierin aanleiding de boete te matigen tot een bedrag van € 75.000,00. Hierbij zijn de volgende factoren van belang.
4.15.
[gedaagde01] heeft gehandeld als particulier en is bij de aankoop van de woning niet bijgestaan door een makelaar of andere deskundige partij die haar mogelijk zou hebben behoed voor het aangaan van een dergelijke omvangrijke verplichting zonder een financieringsvoorbehoud te maken. [gedaagde01] heeft daarnaast een beperkt inkomen van circa € 1.300 netto per maand en beschikt niet of nauwelijks over andere financiële middelen. Zij draagt de zorg voor haar drie kinderen, waarvan er twee minderjarig zijn. [gedaagde01] en haar gezin zullen dan ook grote en langdurige financiële gevolgen ondervinden van toewijzing van de boete. Tot die gevolgen behoort ook het feit dat [gedaagde01] in januari 2023 haar woning zal moeten verlaten als gevolg van het leggen van executoriaal beslag op haar aandeel in het recht van erfpacht. Een en ander is niet in geschil.
4.16.
Hier komt bij dat sprake is van een wanverhouding tussen de boete van € 115.000,00 en de door [eiser01] gestelde schade. [eiser01] heeft de stelling van [gedaagde01] dat sprake is van een wanverhouding betwist. Van hem had echter mogen worden verwacht dat hij die betwisting nader zou motiveren, bijvoorbeeld door de verschillende door hem opgevoerde schadeposten te concretiseren en specificeren, eventueel aan de hand van stukken. [eiser01] weet immers – anders dan [gedaagde01] – precies welke kosten hij heeft gemaakt. [eiser01] heeft dit nagelaten, waardoor onduidelijk is hoe hij tot een schadebedrag van € 50.000,00 is gekomen. Zelfs als van dit bedrag zou worden uitgegaan, is het verschil tussen het boetebedrag en de schade omvangrijk. [eiser01] heeft weliswaar ook nog aangevoerd dat zijn schade in de toekomst nog zou oplopen als hij de watervilla voor een lagere prijs zou moeten verkopen, maar het ontbreekt aan aanknopingspunten om aan te nemen dat dit het geval zou zijn.
4.17.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een substantiële matiging van de boete tot € 75.000,00 billijk. Voor een matiging tot nihil, zoals door [gedaagde01] bepleit, ziet de rechtbank geen aanleiding. [gedaagde01] is de koopovereenkomst, inclusief de boetebepaling, welbewust aangegaan en heeft [eiser01] benadeeld door haar verplichtingen uit die overeenkomst niet na te komen. Het is dan ook passend dat [gedaagde01] door de toewijzing van het gematigde boetebedrag met de gevolgen van die handelwijze wordt geconfronteerd en dat [eiser01] een substantiële genoegdoening ontvangt voor het door hem geleden nadeel, waarvan de omvang op dit moment nog niet is gebleken.
4.18.
Nu het beroep op matiging slaagt, is het verzet gegrond en zal de rechtbank het verstekvonnis vernietigen en een nieuwe beslissing nemen als in het dictum vermeld.
Wettelijke rente
4.19.
Over het toe te wijzen bedrag is wettelijke rente ex artikel 6:119 BW verschuldigd. Nu tegen de ingangsdatum van de rente geen verweer is gevoerd, zal deze worden toegewezen zoals gevorderd.
De voorwaardelijke vordering tot schadevergoeding op te maken bij staat
4.20.
[eiser01] heeft voorwaardelijk, namelijk indien en voor zover de schade het bedrag van de verbeurde boete overschrijdt, gevorderd [gedaagde01] te veroordelen tot vergoeding van schade op te maken staat.
4.21.
Gelet op de voorwaarde waaronder deze vordering is ingesteld, zal moeten komen vast te staan dat de schade hoger ligt dan de uiteindelijk na matiging verbeurde boete van € 75.000,00. De bewijslast ter zake rust op [eiser01] .
4.22.
[eiser01] heeft, zoals vermeld, aangevoerd dat zijn schade op dit moment in totaal € 50.000,00 bedraagt en dat deze in de toekomst verder zal oplopen omdat hij gedwongen zal worden de watervilla voor een lagere prijs te verkopen. Zoals volgt uit wat de rechtbank onder 4.16 heeft overwogen, ontbreekt het aan een concretisering of onderbouwing van deze stellingen, die door [gedaagde01] gemotiveerd zijn betwist. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser01] zijn stelling dat de schade hoger ligt dan de verbeurde boete dan ook onvoldoende onderbouwd. Daarmee is de voorwaarde waaronder de vordering is ingesteld niet vervuld, zodat de rechtbank aan de verdere beoordeling daarvan niet toekomt.
De verklaring voor recht
4.23.
[eiser01] vordert voor recht te verklaren dat [gedaagde01] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de koopovereenkomst.
4.24.
De partij die een verklaring voor recht vordert dient daarbij voldoende belang te hebben en feiten en omstandigheden te stellen waaruit dit belang blijkt. De rechter moet, zo nodig ambtshalve, toetsen of dit belang aanwezig is.
4.25.
De rechtbank heeft in rechtsoverweging 4.9 en 4.10 geoordeeld dat [gedaagde01] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de koopovereenkomst. De gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure is in rechtsoverweging 4.22 afgewezen. Gelet op een en ander heeft [eiser01] geen belang meer bij de gevorderde verklaring voor recht van die strekking. De vordering zal daarom worden afgewezen.
Proces- en beslagkosten
4.26.
[eiser01] vordert [gedaagde01] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. [gedaagde01] heeft deze niet betwist. De beslagkosten worden begroot op € 2.446,51, bestaande uit € 304,51 aan explootkosten, € 63,00 aan inschrijvingskosten, € 309,00 aan griffierecht en € 1.770,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 1.770,00).
4.27.
[gedaagde01] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten worden aan de zijde van [eiser01] begroot op:
- Explootkosten € 121,39
- Griffierecht € 1.357,00 (€ 1.666,00 verminderd met € 309,00 voor griffierecht beslag)
- Salaris advocaat
€ 3.540,00(2 punten x tarief € 1.770,00)
Totaal € 5.018,39

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
vernietigt het onder zaaknummer C/10/629542 / HA ZA 21-1030 op 29 december 2021 tussen partijen gewezen verstekvonnis;
en opnieuw rechtdoende:
5.2.
veroordeelt [gedaagde01] aan [eiser01] te betalen een bedrag van € 75.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 15 november 2021 tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [gedaagde01] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 2.446,51;
5.4.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, tot op heden begroot op € 5.018,39;
5.5.
verklaart de veroordelingen onder 5.2 tot en met 5.4 uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L. Luiten en in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2022.
1885/3492