ECLI:NL:RBROT:2022:7398

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 juni 2022
Publicatiedatum
2 september 2022
Zaaknummer
9714075 CV EXPL 22-6173
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een restantbedrag uit hoofde van een vaststellingsovereenkomst en geschil over schoonmaakkosten en borg

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 10 juni 2022, is een vordering aan de orde die voortvloeit uit een vaststellingsovereenkomst tussen eiser en gedaagde. De overeenkomst, gesloten op 9 april 2021, werd door gedaagde niet nagekomen, wat leidde tot een geschil over een restantbedrag van € 5.582,44 dat gedaagde verschuldigd was. Eiser vorderde daarnaast € 232,92 aan schoonmaakkosten, terwijl gedaagde een borg van € 700,00 terugvorderde.

Tijdens de mondelinge behandeling bevestigde gedaagde dat de woning niet volledig ontruimd of schoon was opgeleverd, waardoor de kantonrechter oordeelde dat eiser recht had op de gevorderde schoonmaakkosten. De rente over dit bedrag werd toegewezen vanaf 30 mei 2022. De vordering van gedaagde tot terugbetaling van de borg werd afgewezen, omdat in de vaststellingsovereenkomst was vastgelegd dat er geen verdere vorderingen meer tussen partijen bestonden.

De kantonrechter oordeelde verder dat eiser recht had op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten en stelde de proceskosten aan de zijde van eiser vast op € 994,92. Gedaagde werd veroordeeld tot betaling van het totaalbedrag van € 6.373,93, inclusief wettelijke rente en proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen. Deze uitspraak benadrukt de naleving van overeenkomsten en de gevolgen van het niet nakomen daarvan.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie: Rotterdam
zaaknummer: 9714075 CV EXPL 22-6173
datum: 10 juni 2022
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak ex artikel 30p Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser] ,
woonplaats: [woonplaats eiser] ,
eiser,
gemachtigde: mr. J. van Sintemaartensdijk,
tegen
[gedaagde] ,
woonplaats: [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: [naam] .
De partijen worden hierna; ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.
Aanwezig zijn mr. M.C. van der Kolk, kantonrechter, bijgestaan door mr. S.M.C. van Papenrecht, griffier.
Na uitroeping van de zaak verschijnt namens [eiser] in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. [gedaagde] is ook in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
De kantonrechter gaat over tot de bevolen mondelinge behandeling.
Nadat de standpunten zijn toegelicht en vragen zijn beantwoord heeft de kantonrechter partijen de gelegenheid gegeven om tot een regeling te komen; partijen hebben geen regeling getroffen. Vervolgens heeft de kantonrechter op de voet van artikel 30p Rv in aanwezigheid van beide partijen mondeling uitspraak gedaan. De uitspraak luidt als volgt.

1.De gronden van de beslissing

1.1.
Vaststaat dat partijen op 9 april 2021 een vaststellingsovereenkomst zijn overeengekomen die als volgt luidt:
1.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] in gebreke is gebleven met betaling van een restantbedrag van € 5.582,44 (€ 5.882,44 - € 300,00) uit hoofde van de in artikel 2 van de in de vaststellingsovereenkomst opgenomen betalingsregeling. Dat deel van de vordering wordt dan ook toegewezen.
1.3.
Partijen twisten alleen over het door [eiser] gevorderde bedrag van € 232,92 aan schoonmaakkosten en het door [gedaagde] gevorderde bedrag van € 700,00 aan borg. Hierover wordt als volgt geoordeeld.
1.4.
[eiser] vordert de schoonmaakkosten op grond van artikel 3 van de vaststellingsovereenkomst. [gedaagde] heeft desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat de woning niet volledig ontruimd dan wel schoon is opgeleverd zodat de kantonrechter vaststelt dat [eiser] de in rekening gebrachte schoonmaakkosten ter hoogte van € 232,92 terecht op basis van dat artikel heeft gevorderd. Dit bedrag wordt dan ook toegewezen. [eiser] vordert over dit bedrag rente vanaf 15 april 2022. De rente wordt echter toegewezen vanaf 30 mei 2022 tot de dag van volledige betaling, omdat voor toewijzing vanaf een eerdere datum onvoldoende grondslag is gesteld.
1.5.
De door [gedaagde] gevorderde borg ter hoogte van € 700,00 wordt afgewezen. In artikel 4 van de vaststellingsovereenkomst zijn partijen immers overeengekomen dat zij over en weer uit hoofde van de (beëindiging van) de huurovereenkomst niets meer van elkaar te vorderen hebben. Op grond van dit artikel kan [gedaagde] dan ook geen aanspraak meer maken op de eerder door haar betaalde borg. Dit bedrag wordt daarom niet verrekend met het eerder toegewezen bedrag aan hoofdsom.
1.6.
De rente gevorderd vanaf 15 april 2022 over een bedrag van € 5.582,44 wordt toegewezen, omdat uit de stellingen van [eiser] volgt dat deze moeten worden betaald en [gedaagde] deze stellingen niet heeft betwist.
1.7.
De vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 791,49 berekend op basis van de toewijsbare hoofdsom wordt toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om een vergoeding voor deze kosten te krijgen.
1.8.
[gedaagde] krijgt grotendeels ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiser] tot vandaag vast op € 128,92 aan dagvaardingskosten, € 244,00 aan griffierecht en € 622,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 311,00 tarief). Dit is totaal € 994,92. De over dit bedrag gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen. Ook de gevorderde nakosten worden toegewezen.
1.9.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

2.De beslissing

De kantonrechter:
2.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 6.373,93 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 5.582,44 vanaf 15 april 2021 tot de dag van volledige betaling;
2.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de kant van [eiser] tot vandaag vastgesteld op € 994,92 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag van volledige betaling;
2.3.
veroordeelt [gedaagde] in de na vandaag te maken proceskosten, begroot op € 124,00 aan salaris voor de gemachtigde en als niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis is voldaan en het vonnis is betekend, de explootkosten van deze betekening met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over deze kosten vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
2.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
2.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Kolk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44485