ECLI:NL:RBROT:2022:7398
Rechtbank Rotterdam
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Vordering tot betaling van een restantbedrag uit hoofde van een vaststellingsovereenkomst en geschil over schoonmaakkosten en borg
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 10 juni 2022, is een vordering aan de orde die voortvloeit uit een vaststellingsovereenkomst tussen eiser en gedaagde. De overeenkomst, gesloten op 9 april 2021, werd door gedaagde niet nagekomen, wat leidde tot een geschil over een restantbedrag van € 5.582,44 dat gedaagde verschuldigd was. Eiser vorderde daarnaast € 232,92 aan schoonmaakkosten, terwijl gedaagde een borg van € 700,00 terugvorderde.
Tijdens de mondelinge behandeling bevestigde gedaagde dat de woning niet volledig ontruimd of schoon was opgeleverd, waardoor de kantonrechter oordeelde dat eiser recht had op de gevorderde schoonmaakkosten. De rente over dit bedrag werd toegewezen vanaf 30 mei 2022. De vordering van gedaagde tot terugbetaling van de borg werd afgewezen, omdat in de vaststellingsovereenkomst was vastgelegd dat er geen verdere vorderingen meer tussen partijen bestonden.
De kantonrechter oordeelde verder dat eiser recht had op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten en stelde de proceskosten aan de zijde van eiser vast op € 994,92. Gedaagde werd veroordeeld tot betaling van het totaalbedrag van € 6.373,93, inclusief wettelijke rente en proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen. Deze uitspraak benadrukt de naleving van overeenkomsten en de gevolgen van het niet nakomen daarvan.