In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 juli 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot toewijzing van een dwangakkoord, ingediend door verzoeker die in financiële problemen verkeert. Verzoeker heeft op 11 mei 2022 een verzoek ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, samen met een voorstel voor een schuldregeling aan zijn schuldeisers. Dit voorstel omvatte een betaling van 6,42% aan de preferente schuldeisers en 3,21% aan de concurrente schuldeisers. Tijdens de zitting op 7 juli 2022 bleek dat de meerderheid van de schuldeisers, veertien van de vijftien, instemde met de aangeboden regeling, met uitzondering van [persoon A], die een vordering van € 200,00 had en weigerde in te stemmen.
De rechtbank heeft de belangen van [persoon A] afgewogen tegen die van verzoeker en de overige schuldeisers. De rechtbank concludeerde dat de vordering van [persoon A] slechts 0,6% van de totale schuldenlast vertegenwoordigde en dat de aangeboden regeling goed gedocumenteerd en getoetst was door een onafhankelijke partij, de Kredietbank Rotterdam. De rechtbank oordeelde dat de aangeboden regeling het uiterste was wat verzoeker kon bieden, gezien zijn ernstige gezondheidsproblemen en de afstand tot de arbeidsmarkt. Bovendien zou de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling minder opleveren voor de schuldeisers dan het aangeboden akkoord.
De rechtbank heeft daarom het verzoek om [persoon A] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen en [persoon A] veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot. De rechtbank heeft vastgesteld dat er nu een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers, en heeft het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen.