ECLI:NL:RBROT:2022:7408

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 juli 2022
Publicatiedatum
5 september 2022
Zaaknummer
FT EA 22/422 en FT EA 22/422
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van een schuldregeling onder de Faillissementswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 juli 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot toewijzing van een dwangakkoord, ingediend door verzoeker die in financiële problemen verkeert. Verzoeker heeft op 11 mei 2022 een verzoek ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, samen met een voorstel voor een schuldregeling aan zijn schuldeisers. Dit voorstel omvatte een betaling van 6,42% aan de preferente schuldeisers en 3,21% aan de concurrente schuldeisers. Tijdens de zitting op 7 juli 2022 bleek dat de meerderheid van de schuldeisers, veertien van de vijftien, instemde met de aangeboden regeling, met uitzondering van [persoon A], die een vordering van € 200,00 had en weigerde in te stemmen.

De rechtbank heeft de belangen van [persoon A] afgewogen tegen die van verzoeker en de overige schuldeisers. De rechtbank concludeerde dat de vordering van [persoon A] slechts 0,6% van de totale schuldenlast vertegenwoordigde en dat de aangeboden regeling goed gedocumenteerd en getoetst was door een onafhankelijke partij, de Kredietbank Rotterdam. De rechtbank oordeelde dat de aangeboden regeling het uiterste was wat verzoeker kon bieden, gezien zijn ernstige gezondheidsproblemen en de afstand tot de arbeidsmarkt. Bovendien zou de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling minder opleveren voor de schuldeisers dan het aangeboden akkoord.

De rechtbank heeft daarom het verzoek om [persoon A] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen en [persoon A] veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot. De rechtbank heeft vastgesteld dat er nu een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers, en heeft het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer 1] en [nummer 2]
uitspraakdatum: 14 juli 2022
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 11 mei 2022, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een drietal schuldeisers met vijf vorderingen, te weten:
  • DB Cardservice B.V., in behandeling bij JongeJan Wisseborn Gerechtsdeurwaarders (hierna: DB Cardservice);
  • Cliniques Universitaires Saint-Luc met drie vorderingen, waarvan één vordering in behandeling bij Modero Gerechtsdeurwaarders (hierna: Saint-Luc);
  • [persoon A] (hierna: [persoon A] );
die weigeren mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
DB Cardservice heeft voorafgaande aan de zitting, bij brief van 20 juni 2022, aan de rechtbank te kennen gegeven alsnog in te stemmen met de aangeboden schuldregeling. Schuldhulpverlening heeft bij e-mail van 1 en 5 juli 2022 de rechtbank bericht dat Saint-Luc voor al haar vorderingen alsnog heeft ingestemd met de aangeboden schuldregeling.
Ter zitting van 7 juli 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • Verzoeker en zijn dochter;
  • Mevrouw [persoon B] , werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening),
De overige weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift vijftien schuldeisers, met twee preferente vorderingen en zeventien concurrente vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 33.595,74 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brief van
3 januari 2022 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 6,42% aan de preferente schuldeisers en 3,21% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. Ter zitting heeft schuldhulpverlening verklaard dat verzoeker thans meer aan kan bieden, omdat zijn woonsituatie is gewijzigd. Hij woont niet langer in bij zijn dochter en ontvangt daarom een volledige Participatiewet-uitkering in plaats van een uitkering op basis van de kostendelersnorm. Verzoeker zou nu ongeveer 5,3% aan de concurrente schuldeisers kunnen aanbieden en ongeveer 10,6% aan de preferente schuldeisers.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn Participatiewet-uitkering. Verzoeker heeft diverse lichamelijke klachten en overige ernstige (chronische) gezondheidsproblemen. Vanuit de uitkeringsinstantie bestaat niet de verwachting dat verzoeker betaalde arbeid zal kunnen verrichten. Daarnaast is bovendien sprake van een afstand tot de arbeidsmarkt. Verzoeker heeft in het buitenland wel een opleiding gevolgd en een diploma behaald, maar verzoeker heeft hier onvoldoende aan in Nederland. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn budgetbeheerder voldaan.
Veertien schuldeisers (inzake achttien vorderingen) stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [persoon A] stemt hier niet mee in. Hij heeft een vordering van € 200,00 op verzoeker, welke 0,6% van de totale schuldenlast beloopt.

3..Het verweer

[persoon A] heeft niet gereageerd op de brieven van schuldhulpverlening.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft [persoon A] ook geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid zijn standpunten ter zitting toe te lichten.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [persoon A] bij zijn weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [persoon A] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat hij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van [persoon A] een gering aandeel vormt in de totale schuldenlast van 0,6%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk veertien van de vijftien schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker niet beschikt over betaald werk. Er is sprake van een afstand tot de arbeidsmarkt. Verzoeker heeft daarnaast ernstige (chronische) gezondheidsproblemen waardoor verzoeker belemmerd wordt in het dagelijks leven. Bovendien verwacht de uitkeringsinstantie niet dat verzoeker in de toekomst betaalde arbeid zal kunnen verrichten. Voldoende aannemelijk is geworden dat hij in de komende jaren geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan zijn huidige inkomen.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [persoon A] , die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om [persoon A] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[persoon A] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [persoon A] om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [persoon A] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2022. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.