ECLI:NL:RBROT:2022:7458

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 augustus 2022
Publicatiedatum
6 september 2022
Zaaknummer
C/10/632897 / HA ZA 22-100
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwalificatie van een overeenkomst van opdracht en onverschuldigde betaling in een civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is op 3 augustus 2022 vonnis gewezen in de zaak tussen de besloten vennootschap DEINOTES PROFESSIONAL SERVICES B.V. en een andere partij, aangeduid als [gedaagde]. De zaak betreft een geschil over de kwalificatie van een overeenkomst en de betaling van extra gewerkte uren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overeenkomst tussen partijen gekwalificeerd moet worden als een overeenkomst van opdracht, waarbij de opdrachtnemer zich verbindt om werkzaamheden te verrichten zonder dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst. De rechtbank oordeelt dat de eisers, Deinotes c.s., onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun vordering tot betaling van extra gewerkte uren boven de vooraf ingekochte uren. De rechtbank wijst de vorderingen van Deinotes c.s. af en veroordeelt hen in de proceskosten. In reconventie heeft de gedaagde partij, aangeduid als [eiseres], een vordering ingesteld tot terugbetaling van een bedrag dat onverschuldigd is betaald. De rechtbank heeft deze vordering toegewezen, evenals de gevorderde wettelijke rente. De proceskosten aan de zijde van de eiseres in reconventie zijn eveneens toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/632897 / HA ZA 22-100
Vonnis van 3 augustus 2022
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEINOTES PROFESSIONAL SERVICES B.V.,
gevestigd te Vlaardingen,
2.
[eiser 1],
wonende te [woonplaats eiser 1],
3.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats eiser 2],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat: mr. J.P. van Veenendaal te 's-Gravenhage,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. P. Smit te Spijkenisse.
Partijen zullen hierna Deinotes c.s. en [gedaagde] genoemd worden. Deinotes c.s. zullen afzonderlijk worden aangeduid als Deinotes, [eiser 1] en [eiser 2].

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 januari 2022, met producties 1 tot en met 11;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie, met producties 1 tot en met 19;
  • de brief van 14 april 2022 van de rechtbank waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[gedaagde] is een onderneming die zich bezighoudt met handel in en installatie en reparatie van audio-/video-/communicatieapparatuur voor de offshore en maritieme sector. [naam] (hierna: [naam]) is de oprichter en (via [naam bedrijf]) statutair directeur van [gedaagde].
2.2.
Op 7 juli 2019 is een intentieovereenkomst ondertekend door [naam] (namens [gedaagde]), [eiser 1] en [eiser 2], ten aanzien van een samenwerkingsverband met als doel om [naam] te ontlasten in de bedrijfsvoering van [gedaagde].
2.3.
In de intentieovereenkomst is het volgende vermeld:
“In aanmerking nemende dat:
(…)
o [eiser 2] en [eiser 1] richten een nieuwe BV op. Deze BV zal de werkzaamheden verrichten voor [gedaagde] BV:
■ Voor het 1e half jaar wordt er minimaal 1200 uur ingekocht à € 75,- per uur.
■ Facturatie geschiedt per maand voor een flat fee t.w.v. 200 uur in totaal €15.000, per maand.
■ Facturatie vindt vooraf plaats.
o Per maand rapportage naar [gedaagde] BV van werkelijk bestede uren.
o Per kwartaal credit/debet factuur naar [gedaagde] BV voor werkelijk bestede uren tov de vooraf ingekochte 200 uur per maand.”
2.4.
[eiser 1] en [eiser 2] zijn in juli 2019 gestart met hun werkzaamheden voor [gedaagde].
2.5.
[gedaagde] heeft van september 2019 tot en met juni 2020 de maandelijkse factuur van Deinotes (“
Omschrijving: vooraf inkoop budget conform intentieovereenkomst”) voor 200 uur ad € 15.000,- voldaan.
2.6.
Op 21 mei 2020 heeft [gedaagde] een e-mail aan Deinotes c.s. gestuurd waarin hij de overeenkomst met onmiddellijke ingang beëindigde.
2.7.
Op 10 juli 2020 heeft [gedaagde] zich per brief van haar advocaat onder meer op het standpunt gesteld dat zij € 18.750,- voor de maanden mei 2020 en juni 2020 onverschuldigd heeft betaald aan Deinotes c.s.
2.8.
Op 29 juli 2020 hebben Deinotes c.s. per e-mail een eindafrekening naar [gedaagde] verstuurd met het teveel/te weinig bestede aantal uren ten opzichte van de vooraf ingekochte 200 uur. Bij deze e-mail is een factuur van € 56.728,73 met betrekking tot de maanden juli 2019 tot en met augustus 2020 gevoegd.

3..Het geschil

In conventie
3.1.
Deinotes c.s. vorderen – samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 56.728,73, te vermeerderen met de wettelijke rente en proceskosten.
3.2.
Deinotes c.s. leggen hieraan ten grondslag dat zij met [gedaagde] een samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten en dat [gedaagde] haar betalingsverplichtingen dient na te komen en de eindafrekening dient te betalen. Zij hebben daartoe aangevoerd dat zij meer uren hebben besteed dan de vooraf ingekochte uren.
3.3.
[gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Deinotes c.s., dan wel tot afwijzing van de vorderingen van Deinotes c.s., met hoofdelijke veroordeling van Deinotes c.s., bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van deze procedure.
3.4.
[gedaagde] heeft daartoe aangevoerd dat Deinotes geen contractspartij is en derhalve geen vordering op [gedaagde] heeft. Door [gedaagde] wordt verder betwist dat [eiser 1] en [eiser 2] meer uren hebben gewerkt dan de vooraf ingekochte 200 uur per maand.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
In reconventie
3.6.
[eiseres] vordert – samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, Deinotes te veroordelen tot betaling van € 18.750,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en proceskosten.
3.7.
[eiseres] legt hieraan ten grondslag dat zij € 30.000,- voor de maanden mei 2020 en juni 2020 aan Deinotes heeft betaald en dat € 18.750,- hiervan onverschuldigd was, omdat de overeenkomst op 21 mei 2020 is beëindigd. Hierna zijn volgens [eiseres] ook geen werkzaamheden meer door [verweerder 1] en [verweerder 2] verricht. Het totale onverschuldigd betaalde bedrag wordt door [eiseres] als volgt berekend:
Mei 2020: 50 uur (¼ van 200 uur) x € 75,- = € 3.750,-
Juni 2020: 200 uur x € 75,- =
€ 15.000,-
Totaal onverschuldigd betaald: € 18.750,-
3.8.
Deinotes c.s. hebben de reconventionele vordering ter zitting betwist. Zij voeren daartoe aan dat zij na 21 mei 2020 nog afrondende werkzaamheden hebben verricht.
3.9.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4..De beoordeling

In conventie
Kwalificatie van de overeenkomst
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij een overeenkomst zijn aangegaan, maar wel hoe deze overeenkomst dient te worden gekwalificeerd. Volgens Deinotes c.s. is in de eerste plaats sprake van een samenwerkingsovereenkomst. Indien hier geen sprake van is, betogen zij dat sprake is van een overeenkomst van opdracht. Volgens [gedaagde] is sprake van een overeenkomst van opdracht.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat de overeenkomst tussen [gedaagde] en Deinotes c.s. kwalificeert als overeenkomst van opdracht. Een overeenkomst van opdracht is een overeenkomst waarbij de ene partij, de opdrachtnemer, zich jegens de andere partij, de opdrachtgever, verbindt anders dan op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaamheden te verrichten die in iets anders bestaan dan het tot stand brengen van een werk van stoffelijke aard, het bewaren van zaken, het uitgeven van werken of het vervoeren of doen vervoeren van personen of zaken (artikel 7:400 BW). In dit geval is aan deze definitie voldaan; [eiser 1] en [eiser 2] hebben zich immers verbonden om werkzaamheden te verrichten met als doel om [naam] te ontlasten in het kader van de bedrijfsvoering van [gedaagde]. Bovendien is kenmerkend voor een overeenkomst van opdracht dat de opdrachtgever bepaalde verrichtingen aan de opdrachtnemer opdraagt. Uit de door beide partijen overgelegde stukken blijkt dat [naam] (bijvoorbeeld per e-mail bericht van 7 maart 2020), namens [gedaagde], bepaalde verrichtingen aan [eiser 1] en [eiser 2] kon opdragen en sturing gaf aan de werkzaamheden. Ook aan dat kenmerk is dus voldaan. Daarmee kwalificeert de overeenkomst als een overeenkomst van opdracht in de zin van artikel 7:400 BW. Het wettelijk stelsel gaat immers uit van de inhoud van een overeenkomst en niet, zoals Deinotes c.s. betogen, van de door partijen gebruikte bewoordingen of benaming voor de bewuste overeenkomst.
De eindafrekening en gevorderde meeruren
4.3.
Het aantal vooraf per maand ingekochte uren en de vergoeding daarvoor (200 uur tegen € 15.000,-) is tussen partijen niet in geschil. Wel in geschil is of Deinotes c.s. aanspraak kunnen maken op betaling van uren die boven de vooraf ingekochte uren uitstijgen en die middels de eindafrekening in rekening zijn gebracht. De rechtbank zal in dat verband eerst het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] bespreken, namelijk dat deze extra uren zijn gemaakt.
4.4.
Deinotes c.s. dragen voor hun vordering de stelplicht en, indien aan bewijs wordt toegekomen, de bewijslast. Deinotes c.s. hebben ter onderbouwing van hun stelling dat zij meer uren hebben gemaakt verwezen naar productie 11 bij dagvaarding, waarin meerdere stukken zijn opgenomen.
4.5.
Dat uit productie 11 zou blijken dat meer dan 200 uur per maand is gewerkt, wordt door [gedaagde] betwist. Het gestelde aantal bestede uren wordt verder niet onderbouwd en is op geen enkele wijze te controleren. Bovendien hebben partijen afgesproken dat [eiser 1] en [eiser 2] een maandelijkse rapportage van werkelijk bestede uren zouden sturen naar [gedaagde] en dat de werkelijk bestede uren per kwartaal afgerekend zouden worden. Dat is nooit gebeurd zodat [gedaagde] er vanuit mocht gaan dat er ook geen meeruren waren gemaakt, aldus [gedaagde].
4.6.
Vast staat dat is overeengekomen dat per kwartaal een rapportage ten aanzien van de daadwerkelijke besteedde uren en een daarmee samenhangende debet/creditfactuur aan [gedaagde] zouden worden verstrekt (r.o. 2.3). Dat dit nooit is gebeurd is door Deinotes c.s. niet weersproken. Daar komt bij dat, zoals [gedaagde] al bij conclusie van antwoord in conventie heeft aangevoerd, uit productie 11 bij dagvaarding niet valt op te maken of de gestelde extra uren daadwerkelijk zijn gemaakt en waar deze dan aan zijn besteed. Een nadere duiding van deze uren is door Deinotes c.s. echter niet, ook niet bij gelegenheid van de mondelinge behandeling, gegeven. De rechtbank is van oordeel dat Deinotes c.s. hun vordering daarmee onvoldoende gemotiveerd hebben gehandhaafd, zodat deze, zonder dat aan bewijslevering kan worden toegekomen, zal worden afgewezen.
4.7.
De overige stellingen en verweren in conventie behoeven gelet op het voorgaande geen bespreking.
4.8.
Deinotes c.s. zijn de partijen die ongelijk krijgen en zij zullen daarom hoofdelijk in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] als volgt begroot:
- griffierecht € 2.837,00
- salaris advocaat €
2.228,00(2,0 punten × tarief € 1.114,00)
Totaal € 5.065,00
In reconventie
4.9.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken, dat tussen partijen niet (meer) in geschil is dat de overeenkomst middels de e-mail 21 mei 2020 van [eiseres] is beëindigd. Daarnaast staat vast dat [eiseres] de voorschotnota’s voor de maanden mei en juni 2020 van in totaal € 30.000,- aan Deinotes heeft betaald. [eiseres] heeft gesteld dat zij van dat bedrag een gedeelte groot € 18.750,- onverschuldigd heeft betaald.
4.10.
Bij de mondelinge behandeling is door Deinotes c.s. erkend dat na de e-mail van [eiseres] van 21 mei 2020 geen werkzaamheden meer zijn verricht, behalve enkele afrondende werkzaamheden. Wat deze afrondende werkzaamheden inhielden is door Deinotes c.s. niet nader geduid. Dat [eiseres] het gedeelte groot € 18.700,- van de voorschotnota’s voor mei en juni 2020 onverschuldigd heeft betaald is door Deinotes c.s. overigens niet anders betwist, dan met het standpunt dat Deinotes c.s. het betaalde hebben verrekend met de door verstuurde eindafrekening ter zake meeruren. Dit verweer wordt, gezien hiervoor in conventie is geoordeeld, verworpen.
4.11.
Het door [eiseres] gevorderde bedrag van € 18.750,- is door Deinotes overigens niet betwist en zal worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente wordt als op de wet gegrond en onweersproken gebleven ook toegewezen.
4.12.
De rechtbank begrijpt dat de reconventionele vordering alleen tegen Deinotes is ingesteld (conclusie van antwoord conventie tevens conclusie van eis reconventie, randnummer 78) en niet ook tegen [verweerder 1] en [verweerder 2]. Deinotes zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- salaris advocaat €
563,00(2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 563,00)
Totaal € 563,00

5..De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Deinotes c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de anderen zullen zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 5.065,00,
5.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4.
veroordeelt Deinotes om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 18.750,00 (achttienduizend zevenhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 16 maart 2022 tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt Deinotes in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 563,00,
5.6.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Smits en in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2022.
[3597/1977/3195]