In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om de verdeling van de nalatenschap van erflaatster, die twee kinderen heeft: [eiser] en [gedaagde]. De erflaatster is overleden op [overlijdensdatum] en heeft bij testament haar kinderen benoemd als erfgenamen. De procedure is gestart door [eiser], die vorderingen heeft ingesteld met betrekking tot de uitvaartkosten, de geldlening aan hem door erflaatster, en de verdeling van de nalatenschap. [gedaagde] heeft in reconventie vorderingen ingesteld, waaronder de geldigheid van een codicil en de kosten van de uitvaart.
De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser] en [gedaagde] sinds 2013 geen contact meer hebben en dat er een geschil is over de onwaardigheid van [eiser] om uit de nalatenschap te profiteren. [gedaagde] stelt dat [eiser] het originele codicil heeft verduisterd, maar de rechtbank oordeelt dat [gedaagde] niet aan haar stelplicht heeft voldaan. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de kosten van de uitvaart ten laste van de nalatenschap komen en dat [gedaagde] geen rechten kan ontlenen aan de kopie van het codicil.
De rechtbank heeft de verdeling van de nalatenschap vastgesteld, waarbij beide partijen een gelijk deel van het saldo op de bankrekeningen van erflaatster ontvangen. De sieraden die [gedaagde] onder zich houdt, worden aan haar toebedeeld, en de inboedel wordt eveneens aan [gedaagde] toegewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is gewezen op 3 augustus 2022.