ECLI:NL:RBROT:2022:754

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 februari 2022
Publicatiedatum
4 februari 2022
Zaaknummer
ROT 21/3491
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder bestuursdwang opgelegd voor verwijdering van trailer van de openbare weg

Op 4 februari 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Maassluis. De zaak betreft een last onder bestuursdwang die aan de eiser is opgelegd vanwege het parkeren van een grote trailer zonder kenteken op de openbare weg. De toezichthouders constateerden op 20 september 2020 dat de trailer niet was verwijderd, ondanks een waarschuwing. De gemeente heeft vervolgens de trailer laten verwijderen en de kosten van € 702,55 bij de eiser in rekening gebracht. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de gemeente, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de bestuursdwang terecht is toegepast. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de kosten niet voor rekening van de eiser komen. Eiser heeft zijn financiële situatie niet voldoende onderbouwd, en de rechtbank ziet geen aanknopingspunten om de kosten niet ten laste van eiser te brengen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en benadrukt dat de gemeente niet verplicht is om met eiser in overleg te gaan over een oplossing voor de situatie. De rechtbank heeft wel opgemerkt dat er mogelijk ruimte is voor een betalingsregeling, maar dit is geen verplichting voor de gemeente.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/3491

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 februari 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [woonplaats eiser] , eiser

(gemachtigde: [naam 1] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van Maassluis, verweerder

(gemachtigde: mr. P.H. Harent).

Procesverloop

Met het besluit van 6 november 2020 (het primaire besluit I) heeft verweerder aan eiser een last onder bestuursdwang opgelegd.
Met het besluit van 26 november 2020 (het primaire besluit II) heeft verweerder de kosten voor het toepassen van bestuursdwang ad € 702,55 bij eiser in rekening gebracht.
Met het besluit van 31 mei (lees: 30 juni) 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 21 januari 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam 2] .

Overwegingen

1.1.
Eiser is eigenaar van een trailer met het opschrift “ [opschrift] ”.
1.2.
Op 20 september 2020 hebben toezichthouders geconstateerd dat een grote trailer zonder kenteken op de openbare weg geparkeerd stond, aan de [straatnaam] in Maassluis. Na onderzoek bleek deze trailer eigendom te zijn van eiser.
1.3.
De toezichthouders hebben op 20 september 2020 omstreeks 12:11 uur op het voertuig een sticker aangebracht waarop staat vermeld dat het verboden is een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg te plaatsen of te hebben. Ook staat op de sticker dat het voertuig binnen drie dagen van de openbare weg moet worden verwijderd.
1.4.
Op 20 september 2020, 23 september 2020 en 24 september 2020 hebben toezichthouders geconstateerd dat de trailer niet was verwijderd.
1.5.
Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit I genomen en daarin aan eiser, als eigenaar van het voertuig, een last onder bestuursdwang opgelegd. Deze last houdt in dat eiser het voertuig vóór vrijdag 13 november 2020 moet verwijderen (en verwijderd moet houden) van de openbare wegen in Maassluis. Indien hij niet of niet tijdig aan deze last voldoet zullen toezichthouders van de gemeente Maassluis het voertuig (laten) verwijderen. De daaraan verbonden kosten van verwijdering en de bijkomende kosten van bewaring en personeelskosten zullen op eiser worden verhaald.
1.6.
Op 13 november 2020 hebben toezichthouders het volgende gerapporteerd:
“Vrachtwagen trailer locatie [straatnaam]. Rapps zijn omstreeks 11:00 uur ter plaatse geweest aan de [straatnaam] thv pand nr. [nummer] . Wij hebben de trailer met als opschrift ' [opschrift] ' en zonder kentekenplaten aangetroffen. Rapps hebben de situatie gefotografeerd. Wij hebben het sleepbedrijf [naam bedrijf 1] ingelicht om de trailer te verplaatsen naar de gemeentelijke opslagplaats. Rapps hebben [naam 3] in kennis gesteld. Omstreeks 11:45 uur arriveerde [naam bedrijf 1] op locatie en heeft vervolgens de trailer getransporteerd naar de gemeentelijke opslagplaats aan de [adres] . Rapps zagen dat [naam eiser] het terrein op fietste en met ons in gesprek ging. Hij gaf aan dat de trailer hier mooi staat en dat hij hier mooi kan gaan werken. Tevens gaf [naam eiser] aan dat hij
desnoods het hek open breekt om het terrein op te kunnen. Rapps hebben [naam eiser] medegedeeld dat hij niet welkom is op het gemeentelijke terrein en hebben [naam eiser] gevorderd het terrein te verlaten. [naam eiser] gaf hier gehoor aan. (…)”
1.7.
Hierop heeft verweerder het primaire besluit II genomen waarmee de kosten voor het toepassen van de bestuursdwang bij eiser worden ingevorderd. Deze kosten ad € 702,55 bestaan uit de door het bergingsbedrijf [naam bedrijf 1] aan de gemeente gefactureerde opdracht tot het wegslepen van de trailer en de inzet van het ambtelijk apparaat. Eiser is verplicht dit bedrag binnen zes weken na verzending van dit besluit aan verweerder te betalen.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder, met overnemen van het advies van de commissie voor bezwaarschriften van 6 juni 2021, ten grondslag gelegd dat er een verplichting is om tot handhaving over te gaan en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn waardoor van handhaving kan worden afgezien.
3. De relevante wet- en regelgeving is vermeld in de bijlage bij deze uitspraak.
4. Eiser voert aan dat hij het niet eens is met het taxatierapport van de firma [naam bedrijf 2] te [vestigingsplaats] van 9 december 2020, waarin de waarde van de trailer is getaxeerd op € 75,-, omdat hij alleen het casco onderstel al voor € 500,00 kan verkopen. Verder is hij het er niet mee eens dat verweerder zijn aanhanger wil slopen.
4.1.
Hoewel uit “Blad: 2” van dit taxatierapport niet kan worden afgeleid dat dit rapport ziet op de trailer van eiser, is de inhoud van dit rapport naar het oordeel van de rechtbank ook niet relevant voor de beoordeling in deze zaak. De geschatte waarde van de trailer maakt namelijk geen onderdeel uit van de overwegingen van verweerder tot handhaving door middel van een last onder bestuursdwang en tot verhaal van de gemaakte kosten. Om die reden gaat de rechtbank ook voorbij aan de niet onderbouwde stelling van eiser ter zitting dat hij € 4.000,- voor de trailer heeft betaald.
4.2.
De rechtbank is verder niet gebleken dat verweerder de aanhanger van eiser wil laten slopen, bijvoorbeeld om alvast een deel van de kosten te verhalen. Het bestreden besluit maakt hier geen melding van en eiser heeft ook niet onderbouwd dat dit op dit moment aan de orde zou zijn. Hieruit volgt dat deze beroepsgrond niet slaagt.
5. Verder voert eiser aan dat hij steeds heeft aangegeven dat hij de aanhanger niet zomaar kan ophalen als verweerder deze laat verwijderen, omdat hij er geen vervoer voor heeft.
5.1.
Uitgangspunt is dat verweerder bij overtredingen moet handhaven. Dit wordt ook wel de beginselplicht tot handhaving genoemd. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht overwogen dat eiser geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd, waardoor verweerder van handhaving kan afzien. Er is bijvoorbeeld geen sprake van een tijdelijke situatie, maar het gaat om een structureel (financieel) probleem, waarbij er bij eiser een behoefte is aan een permanente stalling van het voertuig, waarvoor hij echter niet de financiële middelen heeft. De omstandigheid dat eiser geen vervoer heeft om de trailer te kunnen verplaatsen moet voor zijn rekening en risico komen.
5.2.
Dit betekent dat verweerder terecht bestuursdwang heeft toegepast vanwege overtreding van artikel 5:6 van de APV. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Eiser voert met betrekking tot het bij hem in rekening brengen van de kosten van de toegepaste bestuursdwang aan dat hij het er niet mee eens is dat hij die kosten moet betalen. Eiser heeft meerdere schulden en heeft alleen een AOW-uitkering. Hij leeft van de verkoop van oud ijzer.
6.1.
Omdat verweerder terecht bestuursdwang heeft toegepast, zijn de kosten daarvoor in beginsel voor rekening van eiser, tenzij deze redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen. Dat € 702,55 een hoog bedrag is voor iemand met alleen een AOW-uitkering wil de rechtbank van eiser aannemen, maar eiser heeft zijn financiële situatie in het geheel niet met bewijsstukken onderbouwd. De rechtbank ziet daarom geen aanknopingspunten voor het oordeel dat deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van eiser behoren te komen (artikel 5:25, eerste lid, Awb). Dat betekent dat ook deze beroepsgrond niet kan slagen.
7. Ten slotte stelt eiser dat verweerder niet heeft willen meedenken over een passende oplossing. Eiser wilde de trailer al langer demonteren en verkopen, maar hij heeft daar zelf geen geschikte plek voor. De trailer is al zes maanden opgeslagen op gemeenteterrein. In die tijd had eiser de trailer al lang kunnen leeghalen, maar hij mag in tegenstelling tot vroeger het terrein niet op.
7.1.
Uit deze beroepsgrond kan niet volgen dat verweerder het bestreden besluit niet had mogen nemen. Voorts is verweerder niet verplicht is om met eiser in overleg te gaan of te blijven over een (volgens eiser) passende oplossing. Deze beroepsgrond kan daarom niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
8. Niettemin merkt de rechtbank ten overvloede nog het volgende op. De (financiële) situatie van eiser is niet onopgemerkt gebleven. De bezwaarschriftencommissie heeft in punt 11 van het advies al aandacht gevraagd voor de wellicht zorgelijke financiële situatie van eiser. Ter zitting is de voorgeschiedenis tussen partijen besproken en de patstelling waarin zij zich lijken te bevinden. Een mogelijke oplossing zou kunnen zijn dat verweerder met eiser een betalingsregeling treft, zodat eiser het openstaande bedrag van € 702,55 in termijnen kan voldoen. Daarnaast zou verweerder eiser, eventueel onder begeleiding, toegang kunnen verschaffen tot de op het gemeenteterrein gestalde trailer, om deze binnen een redelijke termijn zelf te slopen en, na akkoord van verweerder, te verkopen. Daarbij zal met de opbrengst van die verkoop eerst het openstaande bedrag aan kosten van de bestuursdwang moeten worden voldaan. Het verdient aanbeveling dat partijen over deze of andere mogelijke oplossingen met elkaar in gesprek gaan.
9. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is.
10. Voor vergoeding van proceskosten bestaat geen grond.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M.J. Bos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2022.
De rechter is verhinderd om de uitspraak
te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage

Gemeentewet
Artikel 125, eerste lid
Het gemeentebestuur is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:21
Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Artikel 5:24
1. De last onder bestuursdwang omschrijft de te nemen herstelmaatregelen.
2. De last onder bestuursdwang vermeldt de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.
3. De last onder bestuursdwang wordt bekendgemaakt aan de overtreder, aan de rechthebbenden op het gebruik van de zaak waarop de last betrekking heeft en aan de aanvrager.
Artikel 5:25, eerste tot en met derde lid
1. De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2. De last vermeldt in hoeverre de kosten van bestuursdwang ten laste van de overtreder zullen worden gebracht.
3. Tot de kosten van bestuursdwang behoren de kosten van voorbereiding van bestuursdwang, voor zover deze zijn gemaakt na het verstrijken van de termijn waarbinnen de last had moeten worden uitgevoerd.
Artikel 5:29, eerste, derde en vierde lid
1. Voor zover de toepassing van bestuursdwang dit vergt, kan het bestuursorgaan zaken meevoeren en opslaan.
3. Het bestuursorgaan draagt zorg voor de bewaring van de opgeslagen zaken en geeft deze zaken terug aan de rechthebbende.
4. Het bestuursorgaan kan de teruggave opschorten totdat de ingevolge artikel 5:25 verschuldigde kosten zijn voldaan.
Artikel 5:30
1. Indien een meegevoerde en opgeslagen zaak niet binnen dertien weken nadat zij is meegevoerd, kan worden teruggegeven, kan het bestuursorgaan de zaak verkopen.
4. Gedurende drie jaren na het tijdstip van verkoop heeft degene die op dat tijdstip eigenaar was, recht op de opbrengst van de zaak onder aftrek van de ingevolge artikel 5:25 verschuldigde kosten en de kosten van de verkoop. Na het verstrijken van deze termijn vervalt een batig saldo aan het bestuursorgaan.
5. Indien naar het oordeel van het bestuursorgaan verkoop niet mogelijk is, kan het de zaak om niet aan een derde in eigendom overdragen of laten vernietigen. Het eerste tot en met het derde lid zijn van overeenkomstige toepassing.
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 2a
Provincies, gemeenten en waterschappen behouden hun bevoegdheid om bij verordening regels vast te stellen ten aanzien van het onderwerp waarin deze wet voorziet, voorzover die regels niet in strijd zijn met de bij of krachtens deze wet vastgestelde regels en voorzover verkeerstekens krachtens deze wet zich daar niet toe lenen.
Algemene plaatselijke verordening Maassluis 2019
Artikel 5:6, eerste lid, onder a
Het is verboden een voertuig dat voor de recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te plaatsen of te hebben.