ECLI:NL:RBROT:2022:778

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 februari 2022
Publicatiedatum
5 februari 2022
Zaaknummer
9078270 CV EXPL 21-1134
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeerde partij gedagvaard in civiele procedure over betalingsverplichting

In deze civiele procedure, behandeld door de kantonrechter te Dordrecht, heeft eiser, vertegenwoordigd door Schölvinck-Incasso, Carver B.V. aangeklaagd voor een openstaande factuur van € 4.144,25. Eiser had promotiewerkzaamheden verricht voor Carver en vorderde betaling van het resterende bedrag na een eerdere gedeeltelijke betaling door een andere entiteit, [naam bedrijf]. Carver betwistte de vordering en stelde dat de overeenkomst niet met haar, maar met haar werkmaatschappij was gesloten. De kantonrechter heeft de procedure gevolgd aan de hand van verschillende processtukken en verklaringen van betrokken partijen. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 september 2021 werd duidelijk dat er onduidelijkheid bestond over de contractuele relatie tussen eiser en Carver. De kantonrechter oordeelde dat eiser onvoldoende bewijs had geleverd dat hij met Carver had gecontracteerd. De verklaringen van medewerkers van Carver gaven geen duidelijkheid over de rechtspersoon waarmee eiser had gecontracteerd. De kantonrechter concludeerde dat er geen overeenkomst tot stand was gekomen tussen eiser en Carver, waardoor de vorderingen van eiser werden afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9078270 CV EXPL 21-1134
uitspraak: 3 februari 2022
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van
[eiser],h.o.d.n. [handelsnaam],
wonende te [woonplaats eiser],
eiser,
gemachtigde: Schölvinck-Incasso,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Carver B.V.,
gevestigd te ’s-Gravendeel, gemeente Hoeksche Waard,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.C. Rosier.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiser] respectievelijk Carver.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 1 maart 2021, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van deze rechtbank van 8 april 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief van 22 april 2021 namens Carver, met productie;
  • het uittreksel uit het proces-verbaal van de op 14 september 2021 gehouden mondelinge behandeling;
  • de akte overlegging bewijs namens Carver, met producties;
  • de akte na comparitie namens [eiser], met producties;
  • de akte uitlating namens Carver;
  • de antwoordakte namens [eiser].
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 september 2021. Aanwezig waren [eiser], bijgestaan door mr. E.Ph. Schölvinck namens zijn gemachtigde, en namens Carver [naam 1], bijgestaan door zijn gemachtigde.

2..Het geschil

2.1
[eiser] heeft in de periode van 21 september 2019 tot en met 4 december 2019 promotiewerkzaamheden uitgevoerd. Voor de verrichte werkzaamheden heeft [eiser] Carver op 28 augustus 2020 een factuur met specificatie ad € 8.288,50 verstuurd
(26 gewerkte dagen à € 250,- exclusief btw en € 1.438,50 aan onkosten). [naam bedrijf] (hierna: [naam bedrijf]) heeft op 10 september 2020 een bedrag van € 4.144,25 betaald aan [eiser].
2.2
[eiser] vordert veroordeling van Carver tot betaling van de resterende € 4.144,25, met rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. Hij voert daartoe aan dat Carver in gebreke blijft met de nakoming van haar betalingsverplichting uit de tussen partijen gesloten overeenkomst van opdracht door slechts de helft van de factuur te voldoen.
2.3
Carver heeft de vordering gemotiveerd betwist. Op hetgeen zij daartoe heeft aangevoerd wordt, voor zover van belang, hierna ingegaan.

3..De beoordeling

3.1
Het meest verstrekkende verweer van Carver is dat voor zover er sprake is van een overeenkomst van opdracht, deze niet met haar, de holdingmaatschappij, maar met haar werkmaatschappij en startup [naam bedrijf] is gesloten. Het is ook [naam bedrijf] geweest die uit coulance 50% van de factuur heeft voldaan, niet omdat zij de factuur erkent, maar omdat [naam 1], (middellijk) bestuurder van [naam bedrijf], [eiser] bij een aantal promotionele events aan het werk heeft gezien. [eiser] heeft dan ook de verkeerde partij gedagvaard, aldus Carver.
3.2
Bij de beoordeling van de vraag wie partij is bij een overeenkomst dient te worden gekeken naar wat partijen tegen elkaar hebben verklaard en wat zij over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. Daarbij dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. Aldus is niet zonder meer doorslaggevend of een partij daadwerkelijk contractspartij heeft willen zijn, maar slechts wat kenbaar was voor de verschillende betrokken partijen. Het is aan [eiser] – als de partij die zich op de rechtsgevolgen van de door hem gestelde overeenkomst met Carver beroept – om gemotiveerd te stellen en bij gemotiveerde tegenspraak te bewijzen dat de overeenkomst met Carver is gesloten. Tegen deze achtergrond wordt als volgt overwogen.
3.3
[eiser] heeft werkzaamheden verricht voor de promotie van een elektrisch voertuig op drie wielen, genaamd ‘de Carver’, een voertuig gebouwd door [naam bedrijf], zoals onbetwist door Carver is aangevoerd. In de door [eiser] bij dagvaarding in het geding gebrachte verklaringen van [naam 2], marketing/event manager, [naam 3], commercieel directeur, en [naam 4], sales manager, verklaren zij in dienst te zijn bij ‘Carver’ en in die hoedanigheid met [eiser] te hebben samengewerkt tijdens promoties, maar zij duiden hun werkgever niet nader aan als ‘Carver B.V.’ of ‘[naam bedrijf]’, zodat onduidelijk is welke rechtspersoon zij precies bedoelen en op basis van die verklaringen niet kan worden geoordeeld dat [eiser] aan hun uitlatingen het vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat hij contracteerde met Carver. Hetzelfde geldt voor de verklaring van [naam 5], zzp’er, dat zij samen met [eiser] voor ‘Carver’ werkte, zoals [eiser] in deze procedure ook heeft betoogd, daarbij stellende dat [naam 5] wel volledig voor haar werkzaamheden is betaald. In de in deze procedure door [eiser] overgelegde tweede verklaring van [naam 2], gedateerd november 2021, spreekt deze over Carver B.V. als zijn werkgever en als de rechtspersoon bij wie hij [eiser] heeft opgedragen zijn factuur in te dienen.
3.4
Hier staat tegenover dat Carver aan de hand van een als zodanig niet door [eiser] betwiste salarisstrook heeft onderbouwd dat [naam 2] toentertijd niet in dienst was bij Carver, maar bij [naam bedrijf]. Daarnaast heeft Carver de factuur van [naam 5] voor haar werkzaamheden overgelegd, die zij heeft gericht aan [naam bedrijf], alsmede een factuur gericht aan [naam bedrijf] van een hotel betreffende kosten voor een overnachting door genoemde [naam 4], [naam 2] en [eiser] na afloop van een promotie van ‘de Carver’.
3.5
Gelet op deze gemotiveerde en onderbouwde betwisting door Carver van [eiser] stelling dat met haar is gecontracteerd, is de kantonrechter van oordeel dat [eiser] zijn stellingname dat hij met Carver, in de persoon van [naam 2], heeft gecontracteerd en daarbij heeft afgesproken dat hij na afloop van de promotietour bij Carver zou declareren, niet langer voldoende heeft onderbouwd. Feitelijk onderbouwt [eiser] zijn standpunt alleen met de (tweede) verklaring van [naam 2], maar blijkens die verklaring en gelet op de door Carver overgelegde salarisstrook van [naam 2] van [naam bedrijf], maakt [naam 2] daarin kennelijk geen, althans geen juist onderscheid tussen Carver en [naam bedrijf]. Daarentegen onderbouwen de door Carver overgelegde facturen van [naam 5] en van het hotel wel Carvers verweer dat wat betreft de promotie van ‘de Carver’ op naam van [naam bedrijf] moest worden gefactureerd. Het ligt bij gebreke van aanwijzingen voor het tegendeel niet in de rede dat andere partijen werd verzocht aan [naam bedrijf] te factureren, terwijl aan [eiser] is verzocht om aan Carver te factureren. Voorafgaand aan dit geschil heeft ook een deelbetaling aan [eiser] plaatsgevonden door [naam bedrijf], hetgeen in lijn is met de stellingname van Carver. Ten slotte kan [eiser] niet worden gevolgd in zijn stelling dat de aan Carver gerichte factuur zonder protest is behouden: nog daargelaten dat die omstandigheid ver na het gestelde contracteren speelt, is in de correspondentie na ontvangst van de factuur door Carver weliswaar niets gemeld over de contractspartij, maar heeft zij wel op 7 september 2020 aan [eiser] bericht dat de factuur, waarvan de juistheid door Carver niet kon worden vastgesteld, niet betaald zou worden. Hieruit volgt geen enkele erkenning van de verschuldigdheid van de factuur, laat staan meer specifiek een erkenning door Carver. Als een partij enige reden heeft om een factuur niet te betalen, is zij op zichzelf niet gehouden ook eventuele andere redenen naar voren te brengen.
3.6
Op grond van het voorgaande moet het ervoor gehouden worden dat geen overeenkomst tot stand is gekomen tussen [eiser] en Carver, zodat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen.
3.7
Anders dan door Carver is aangevoerd, is niet gebleken dat in de correspondentie tussen [eiser] en [naam 6], operations manager, of anderszins in correspondentie tussen partijen voorafgaand aan deze procedure, [eiser] er door Carver op is gewezen dat hij de verkeerde partij aansprak. In die omstandigheid ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

4..De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vorderingen van [eiser] af;
compenseert de kosten, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. dr. P.G.J. van den Berg en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
745