ECLI:NL:RBROT:2022:7780

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 september 2022
Publicatiedatum
20 september 2022
Zaaknummer
9738391 CV EXPL 22-7460
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en ontbinding huurovereenkomst met betrekking tot bewindvoerder en huurder

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 16 september 2022, gaat het om een huurachterstand van [persoon B] ten opzichte van de bewindvoerder van [persoon A]. De bewindvoerder vordert betaling van een huurachterstand van € 27.980,-, alsook de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning. De huurovereenkomst betreft een woning aan de [adres 2] te Rotterdam, waar [persoon B] sinds 1 juli 2018 huurt. De bewindvoerder stelt dat [persoon B] nooit huur heeft betaald voor een eerder gehuurd pand aan de [adres 1] en dat er een aanzienlijke huurachterstand is opgebouwd. [persoon B] betwist de vordering en voert aan dat er sprake was van periodieke verrekening van de huurbetalingen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 7 juli 2022 is de zaak besproken. De kantonrechter oordeelt dat [persoon B] in verzuim is met de huurbetalingen en dat de huurachterstand ernstig genoeg is om de huurovereenkomst te ontbinden. De kantonrechter wijst de vordering tot ontbinding en ontruiming af, omdat [persoon B] sinds januari 2021 de huur tijdig betaalt. De vordering tot betaling van toekomstige huurtermijnen wordt eveneens afgewezen, omdat er geen reden is om aan te nemen dat [persoon B] in de toekomst niet aan zijn verplichtingen zal voldoen.

In reconventie vordert [persoon B] een bedrag van € 113.002,71 van de bewindvoerder, maar deze vordering wordt afgewezen. De kantonrechter oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat [persoon B] betalingen heeft verricht die door [persoon A] moeten worden terugbetaald. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt, behalve in reconventie waar [persoon B] de kosten moet betalen. Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9738391 CV EXPL 22-7460
datum uitspraak: 16 september 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[naam bewindvoerderskantoor A] ,in haar hoedanigheid van bewindvoerder over
de goederen van
[persoon A],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats A] ,
eiseres,
verweerster in voorwaardelijke reconventie,
gemachtigde: mr. T.A. Vermeulen,
tegen
[persoon B] ,
woonplaats: [woonplaats B] ,
gedaagde,
eiser in voorwaardelijke reconventie,
gemachtigde: mr. A.F.M. den Hollander.
De partijen worden hierna ‘de bewindvoerder’ en ‘ [persoon B] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 1 maart 2022, met bijlagen;
  • het antwoord tevens eis in voorwaardelijke reconventie, met bijlagen;
  • de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de akte overlegging nadere stukken van [persoon B] ;
  • conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie tevens akte tot wijziging van eis in conventie, met bijlagen.
1.2.
Op 7 juli 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen en de gemachtigden besproken.

2..De feiten

2.1.
Vanaf 18 oktober 2021 is een bewind ingesteld over de (toekomstige) goederen van [persoon A] .
2.2.
[persoon B] heeft van [persoon A] vanaf begin 2014 tot en met 30 juni 2018 de benedenverdieping van het pand aan de [adres 1] te Rotterdam gehuurd, tegen een huurprijs van € 650,- per maand. Daarnaast waren de kosten voor gas, water en elektra € 150,- per maand.
2.3.
[persoon B] huurt van [persoon A] sinds 1 juli 2018 de woning aan de [adres 2] , eveneens tegen een huurprijs van € 650,- per maand. Daarnaast zijn de kosten voor gas, water en elektra € 150,- per maand.

3..Het geschil

in conventie
3.1.
De bewindvoerder eist - na wijziging van eis - samengevat:
  • de huurovereenkomst met betrekking tot de woning aan de [adres 2] te Rotterdam te ontbinden en [persoon B] te veroordelen de woning te ontruimen;
  • [persoon B] te veroordelen aan haar te betalen € 27.980,- met rente vanaf 7 juli 2022 tot en met de dag van volledige betaling;
  • [persoon B] te veroordelen om met ingang van juli 2022 aan de bewindvoerder te betalen € 650,00 per maand, tot aan de dag waarop de ontruiming plaatsvindt, een gedeelte van een maand voor een gehele gerekend;
  • [persoon B] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De bewindvoerder baseert de eis op het volgende. Voor de [adres 1] heeft [persoon B] nooit huur betaald en evenmin een vergoeding voor gas, water en elektra. In verband met verjaring worden deze bedragen vanaf 1 maart 2017 gevorderd. Het gaat in totaal om een bedrag van € 12.800,-. De bewindvoerder is bereid hierop de door [persoon B] gestelde betalingen van in totaal € 1.220,- in mindering te brengen, zodat ter zake de [adres 1] nog een bedrag van € 11.580,- resteert. Voor de [adres 2] heeft [persoon B] tot januari 2021 slechts af en toe de huur betaald en pas vanaf november 2021 zorgt hij zelf voor de betaling van gas, water en licht. Ter zake de [adres 2] staat nog een bedrag van € 16.400,- open. Het gaat dus in totaal om een huurachterstand van € 27.980,- (inclusief gas water en elektra). De hoogte van de huurachterstand rechtvaardigt ontbinding en ontruiming van het gehuurde.
3.3.
[persoon B] is het niet eens met de eis en voert het volgende aan. [persoon B] heeft altijd veel bedragen voor [persoon A] voorgeschoten. Jaarlijks rekenden zij met elkaar af, waarbij ook de huur werd betrokken. De huur en de kosten voor gas, water en elektra zijn dus door middel van verrekening betaald. In totaal heeft [persoon B] een bedrag van € 113.002,71 voorgeschoten. Indien in conventie wordt beslist dat de gevorderde huur nog betaald moet worden door [persoon B] , moet de bewindvoerder het voorgeschoten bedrag terugbetalen aan [persoon B] .
in voorwaardelijke reconventie
3.4.
Voor zover de vordering van de bewindvoerder in conventie wordt toegewezen eist [persoon B] in reconventie samengevat:
  • te verklaren voor recht dat sprake is van onverschuldigde betaling dan wel ongerechtvaardigde verrijking;
  • de bewindvoerder te veroordelen aan [persoon B] te betalen € 113.022,71 met rente;
  • de bewindvoerder te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 2.305,08;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.5.
De bewindvoerder is het niet eens met de eis en concludeert tot afwijzing met veroordeling van [persoon B] - uitvoerbaar bij voorraad - in de kosten van de procedure. Op het verweer van de bewindvoerder zal hierna - voor zover van belang - worden ingegaan.

4..De beoordeling

in conventie:
huurachterstand
4.2.
[persoon B] stelt zich op het standpunt dat er sprake was van een periodieke verrekening tussen [persoon A] en [persoon B] en dat alles is afgerekend. Er is daarom geen sprake van een huurachterstand. [persoon B] heeft daarover het volgende toegelicht. [persoon B] ging jaarlijks naar het appartement van [persoon A] in Amsterdam. Daar bespraken zij de kosten die [persoon B] had voorgeschoten. Hiervan werd een overzicht gemaakt. In het overzicht werd ook meegenomen hetgeen [persoon B] nog aan [persoon A] moest betalen, zoals de (nog niet betaalde) huur. Onderaan de streep werd dan afgerekend. [persoon B] verwijst voor de overzichten die zijn opgesteld naar productie 23 (overzicht eind 2019) en productie 43 (overzicht 2020) van de dagvaarding.
4.3.
De overzichten worden door de bewindvoerder gemotiveerd betwist. De kantonrechter stelt vast dat een overzicht van het jaar 2017 en het jaar 2018 ontbreekt, terwijl de huurachterstand mede ziet op deze jaren. Wat betreft de overzichten uit 2019 en 2020 oordeelt de kantonrechter als volgt. Op de overzichten staan slechts cijfers opgesomd met daarachter een korte omschrijving. Nergens blijkt uit dat deze zijn goedgekeurd door [persoon A] . Uit de overzichten blijkt ook niet dat [persoon B] daadwerkelijk betalingen heeft verricht ten behoeve van [persoon A] . [persoon B] heeft ter onderbouwing weliswaar een aantal bankafschriften overgelegd, maar de betalingen die hierop staan vermeld matchen niet met de overzichten, althans de kantonrechter kan dat - zonder enige toelichting die ontbreekt - niet uit de stukken afleiden. Bovendien heeft de bewindvoerder aangetoond dat er zeer regelmatig door [persoon A] bedragen werden overgemaakt aan [persoon B] . Vanaf 1 oktober 2018 gaat het in totaal om minimaal € 130.428,66. Hiervan is niets terug te zien op de overzichten die volgens [persoon B] zijn opgemaakt in het kader van verrekening (productie 23 en productie 43 van de dagvaarding). Verder staat vast dat [persoon B] al die jaren van een bijstandsuitkering leefde. Hoe het kan dat hij dan grote bedragen voorschoot aan [persoon A] heeft hij niet voldoende kunnen uitleggen. Dat hij die bedragen leende van zijn moeder en zus blijkt nergens uit. [persoon B] heeft zijn verweer onvoldoende onderbouwd. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
4.4.
De conclusie is dat [persoon B] € 27.980,- aan de bewindvoerder moet betalen. De rente daarover wordt toegewezen, omdat [persoon B] met betaling in verzuim is.
ontbinding en ontruiming
4.5.
Als de huurder zijn verplichting om tijdig de huur te betalen niet nakomt, mag de verhuurder de rechter vragen om de huurovereenkomst te ontbinden. De rechter wijst deze vordering alleen toe als de huurachterstand ernstig genoeg is om de huurovereenkomst te beëindigen. Meestal zal een achterstand van meer dan drie maanden voldoende zijn, maar de rechter moet alle omstandigheden afwegen. Van belang is bijvoorbeeld ook of de huur weer wordt betaald en of de achterstand (deels) is ingelopen [1] .
4.6.
Vaststaat dat sprake is van een forse huurachterstand en dat [persoon B] tekort is geschoten in de nakoming van zijn betalingsverplichtingen. [persoon B] heeft naar de kantonrechter begrijpt een beroep gedaan op de bijzondere aard van de tekortkoming als bedoeld in artikel 6:265 lid 1 BW en concludeert dat de tekortkoming de ontbinding met haar gevolgen in dit geval niet rechtvaardigt. Het gaat om een oude huurachterstand, die bij weten van [persoon B] was verrekend. De kantonrechter overweegt daarover als volgt.
4.7.
Op 18 oktober 2021 is [persoon A] onder bewind gesteld. Sinds 1 januari 2021 wordt de huur ad € 650,- door [persoon B] iedere maand naar behoren overgemaakt. Het gaat dus om een huurachterstand ontstaan voor het bewind. [persoon A] was - voordat hij onder bewind stond – naar de kantonrechter begrijpt gemakzuchtig op het gebied van zijn (financiële) administratie. Dat [persoon B] daar gebruik van heeft gemaakt betekent nog niet dat hij (ook) misbruik heeft gemaakt. Een vermoeden daartoe van de bewindvoerder is onvoldoende om dat te kunnen vaststellen. Gelet op de vriendschappelijke relatie die [persoon A] en [persoon B] kennelijk hadden, valt niet uit te sluiten dat [persoon A] er niet zwaar aan tilde dat de huur niet regelmatig werd betaald. Omdat [persoon B] de huur sinds 1 januari 2021 maandelijks naar behoren betaalt wordt de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde afgewezen.
toekomstige huurtermijnen
4.8.
Een vordering tot betaling van toekomstige huurtermijnen bij wijze van nakoming wordt in beginsel niet toegewezen, omdat ervan wordt uitgegaan dat partijen hun contractuele verplichtingen nakomen. Dit is anders wanneer de schuldeiser goede gronden heeft te vrezen dat de schuldenaar in de nakoming tekort zal schieten. Een dergelijke situatie is hier niet aan de orde. De vordering tot betaling van de huur vanaf juli 2022 wordt afgewezen.
in reconventie:
4.9.
De kantonrechter is bevoegd om van de zaak in reconventie kennis te nemen, omdat voldoende samenhang tussen de vorderingen bestaat. Omdat de vordering in conventie wordt toegewezen komt de kantonrechter toe aan behandeling van de vordering in reconventie.
4.10.
[persoon B] stelt dat de bewindvoerder een bedrag van € 113.002,71 aan [persoon B] moet betalen. Het voorgaande wordt door de bewindvoerder gemotiveerd betwist.
4.11.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Onder randnummer 26 van de conclusie van antwoord geeft [persoon B] een opsomming van bedragen die hij voor [persoon A] heeft betaald. [persoon B] volstaat met het overleggen van een groot aantal producties (o.m. offertes, facturen, kladberekeningen, whatsapp-communicatie en rekeningafschriften). Uit die producties kan de kantonrechter niet afleiden dat [persoon B] in opdracht van [persoon A] betalingen voor hem heeft verricht, die [persoon A] moet terugbetalen. Ook kan hieruit niet worden afgeleid dat [persoon B] deze bedragen uit eigen vermogen heeft betaald. [persoon B] leefde immers van een bijstandsuitkering en de bewindvoerder heeft aangetoond dat er vanaf 1 oktober 2018 in totaal meer dan € 130.000,- door [persoon A] is overgemaakt aan [persoon B] . Tijdens de mondelinge behandeling heeft [persoon B] bovendien aangevoerd dat alles is verrekend. Deze stelling verhoudt zich niet met de stelling dat hij nog meer dan € 113.000,- te vorderen zou hebben.
4.12.
De vordering van [persoon B] worden afgewezen.
in conventie en reconventie
proceskosten
4.13.
In conventie zijn partijen over en weer in het (on)gelijk gesteld. De kantonrechter zal de proceskosten compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. In reconventie krijgt [persoon B] ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van de bewindvoerder tot vandaag vast op € 1.744,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 872,- tarief). Voor kosten die de bewindvoerder maakt na deze uitspraak moet [persoon B] ook een bedrag betalen van € 124,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de betekening van de uitspraak.
uitvoerbaarheid bij voorraad
4.14.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5..De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
5.1.
veroordeelt [persoon B] om aan de bewindvoerder te betalen € 27.980,- met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 7 juli 2022 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
wijst het meer of anders gevorderde af;
5.3.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in reconventie
5.4.
wijst de vordering af;
5.5.
veroordeelt [persoon B] in de proceskosten, aan de kant van de bewindvoerder tot vandaag vastgesteld op € 1.744,-;
in conventie en reconventie
5.6.
verklaart dit voor zover het de veroordelingen betreft vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege en in het openbaar uitgesproken.
47636

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810.