ECLI:NL:RBROT:2022:7785

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 september 2022
Publicatiedatum
20 september 2022
Zaaknummer
C/10/644016 / KG ZA 22-748
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • C. Sikkel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over opheffing van bunkerbeslagen en eigendomsvoorbehoud bij levering op krediet

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert Allseas Global Project Logistics Limited de opheffing van door SFL ACE 2 Company Inc. Liberia gelegde conservatoire beslagen op de bunkers en smeerolie aan boord van het zeeschip ‘Allseas Pioneer’. De beslagen zijn gelegd ter zekerheid van een vordering van SFL, die voortvloeit uit een vermeende wanprestatie van Allseas onder een tijdbevrachtingsovereenkomst. De voorzieningenrechter heeft op 8 september 2022 vonnis gewezen, waarin de vordering van Allseas werd afgewezen. De rechter oordeelde dat Allseas onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat zij niet de eigenaresse was van de beslagen bunkers, en dat de belangenafweging in het voordeel van SFL uitviel. De voorzieningenrechter benadrukte dat Allseas, als verzoeker tot opheffing van de beslagen, de bewijslast had om aan te tonen dat de beslagen ten onrechte waren gelegd. De rechter concludeerde dat Allseas niet had aangetoond dat de eigendomsvoorbehouden van de bunkerleveranciers van toepassing waren en dat de beslagen dus gerechtvaardigd waren. Allseas werd veroordeeld in de proceskosten van SFL, die op € 1.692,00 werden begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/644016 / KG ZA 22-748
Vonnis in kort geding van 8 september 2022
in de zaak van
de rechtspersoon naar vreemd recht
ALLSEAS GLOBAL PROJECT LOGISTICS LIMITED,
gevestigd te Oldham, Verenigd Koninkrijk,
eiseres,
advocaten mrs. M.M. van Leeuwen en M.L. Dost te Rotterdam,
tegen
de rechtspersoon naar vreemd recht
SFL ACE 2 COMPANY INC. LIBERIA,
gevestigd te Monrovia, Liberia,
gedaagde,
advocaten mrs. A. van Hal en W.P. Putz te Rotterdam.
Partijen worden hierna Allseas en SFL genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de conclusie van eis met producties 1 tot en met 8
  • de per e-mail van 6 september 2022 (te 15:14 uur) verzonden bijlage bij productie 5
  • de vrijwillige verschijning van SFL
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 4
  • de mondelinge behandeling gehouden op 7 september 2022
  • de pleitnota van Allseas
  • de pleitnota van SFL.
1.2.
Ten slotte is, mede in verband met de spoedeisendheid, vonnis bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
Allseas is de tijdbevrachter van het zeeschip ‘Allseas Pioneer’ (hierna: de AP). De AP is op 30 augustus 2022 in de Rotterdamse haven aangekomen.
2.2.
Op 30 augustus en 1 september 2022 heeft SFL, na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, ten laste van Allseas conservatoire beslagen doen leggen op de bunkers en smeerolie aan boord van de AP tot zekerheid van een vordering begroot op (in het eerste verlof) USD 23,5 miljoen (inclusief rente en kosten) respectievelijk (in het tweede verlof) USD 24,6 miljoen (inclusief rente en kosten). De beweerde vordering van SFL waarvoor de beslagen zijn gelegd is gegrond op de wanprestatie van Allseas onder een tussen SFL als vervrachter en Allseas als bevrachter gesloten tijdbevrachtingsovereenkomst betreffende het containerschip ‘Green Ace’. De tijdbevrachtingsovereenkomst is gesloten op basis van het BOXTIME-formulier van internationale redersvereniging BIMCO.
2.3.
Tussen partijen is een arbitrageprocedure aanhangig over het tussen hen bestaande geschil over de gestelde contractbreuk van Allseas onder de tijdbevrachtingsovereenkomst betreffende de ‘Green Ace’.
2.4.
De beslagen voor zover die zijn gelegd op de smeerolie aan boord van de AP zijn op 6 september 2022 opgeheven. De beslagen op de bunkers aan boord van de AP rusten nog.

3..Het geschil

3.1.
Allseas vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de door SFL gelegde beslagen op de bunkers en smeerolie aan boord van de AP op te heffen, althans zodanige andere beslissing te nemen als de voorzieningenrechter juist voorkomt, met veroordeling van SFL in de kosten van het geding.
3.2.
SFL voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Het onderhavige geschil heeft een internationaal karakter, nu Allseas in het Verenigd Koninkrijk en SFL in Liberia zijn gevestigd en het schip waarin zich de bunkers bevinden in de haven van Rotterdam ligt. Vanwege het internationale karakter moet de voorzieningenrechter ambtshalve onderzoeken of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt.
4.2.
Op grond van artikel 10:3 BW is op de wijze van procederen ten overstaan van de Nederlandse rechter het Nederlandse recht van toepassing. Artikel 705 lid 1 Rv bepaalt dat de voorzieningenrechter die het verlof tot het beslag heeft gegeven, rechtdoende in kort geding, het beslag op vordering van elke belanghebbende kan opheffen, onverminderd de bevoegdheid van de gewone rechter. Dit leidt ertoe dat de Nederlandse rechter, meer in het bijzonder de Rotterdamse voorzieningenrechter, bevoegd is om van de opheffingsvordering van Allseas kennis te nemen.
4.3.
Opheffing van een beslag kan onder meer, maar niet uitsluitend, plaatsvinden als een van de in artikel 705 lid 2 Rv genoemde gronden aanwezig is en een belangenafweging niet tot een ander oordeel leidt, en op grond van een, zelfstandige, belangenafweging. Gelet op de recente opheffing van de beslagen op de smeerolie aan boord van de AP gaat het in dit kort geding enkel nog om de vraag of de beslagen op de bunkers moeten worden opgeheven.
Allseas stelt in dat verband dat zij niet de eigenaresse is van de beslagen bunkers zodat de beslagen ten onrechte zijn gelegd op zaken van een derde, te weten: de leverancier(s) van de bunkers A/S Dan-Bunkering Ltd. en Alpha Trading S.p.a. Deze stelling wordt door SFL in meerdere opzichten betwist.
4.4.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.5.
Vooropgesteld wordt dat het aan Allseas - als partij die verzoekt tot opheffing van de bunkerbeslagen - is om voldoende aannemelijk te maken dat zij niet de eigenaresse is van de beslagen bunkers. Allseas stelt dat de bunkerleveranciers, in verband met het gestelde eigendomsvoorbehoud, eigenaar zijn van de beslagen bunkers. De voorzieningenrechter zal evenwel hebben te beslissen aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd.
4.6.
Allseas heeft in dit geding uitdrukkelijk niet aan de orde gesteld of de gestelde vordering van SFL voldoende aannemelijk is om de beslagen te rechtvaardigen.
4.7.
Tussen partijen staat vast dat Allseas de bunkers die nu beslagen zijn heeft besteld en geleverd gekregen. Uit de charter party volgt - en dat wordt verder ook niet betwist - dat Allseas als tijdbevrachter het schip dient te voorzien van brandstof en in dat verband aan de bunkerleveranciers een betalingsverplichting heeft. Allseas stelt dat zij nog niet tot betaling aan de bunkerleveranciers is overgegaan. Dit is verder niet betwist door SFL, zodat die stelling als uitgangspunt dient in dit kort geding. Aldus geldt volgens Allseas een eigendomsvoorbehoud van de leveranciers op de bunkers. Allseas heeft ter onderbouwing van die laatste stelling in eerste instantie volstaan met het overleggen van de meest recente ‘
terms and conditions’ van Dan-Bunkering resp. Alpha Trading die (de advocaten van) Allseas van de websites van die leveranciers heeft gehaald en waarin het volgende staat:
- in artikel 7.1 van de Standard Terms & Conditions of sale van Dan-Bunkering (versie januari 2022): “Title to the Products shall pass only when the Buyer has paid for the Products and paid all other sums due to the Seller under the relevant Contract or other Contracts” (door Allseas ‘all monies clause’ genoemd);
- in artikel 14.8 van de General terms and conditions of sales van Alpha Trading (versiedatum onbekend): “The title to / the ownership in the bunkers / products, will pass to the buyer only after the full price has been received by the seller. Until such time the buyer and/or person in possession of the bunkers / products delivered (e.g. the ship owner) shall hold the bunkers/products as a mere bailee”.
Beide bepalingen impliceren dat geleverd wordt op krediet onder een eigendomsvoorbehoud van het geleverde. SFL heeft gemotiveerd betwist dat deze ‘
Terms & Conditions’ (T&C)op de koopovereenkomsten tussen de bunkerleveranciers en Allseas van toepassing zijn. De facturen bevatten geen verwijzing naar die condities en de ‘
order confirmations’of de ‘
purchase orders’zijn door Allseas niet in het geding gebracht. Pas op zitting in tweede termijn presenteert Allseas een e-mail van 7 september 2022 (gestuurd tijdens de mondelinge behandeling) van haar directeur, [naam01] , die door haar advocaat is voorgelezen en waaruit een ‘
order confirmation’lijkt te volgen. Allseas heeft evenwel nagelaten van haar stellingen, ter vaststelling van de juridische verhoudingen, onderbouwende stukken, en meer in het bijzonder ‘
legal opinions’, te overleggen. Dit had wel voor de hand en op haar weg gelegen, terwijl zij, gelet op de tijd die verstreken is sinds het leggen van het eerste beslag tot aan de zitting, wordt geacht daartoe voldoende tijd te hebben gehad. Uit dergelijke stukken had immers kunnen worden afgeleid of sprake is van rechtsgeldig overeengekomen condities met eigendomsvoorbehoud en wat de goederenrechtelijke werking daarvan is, inclusief de vraag naar welk recht het eigendomsvoorbehoud en de goederenrechtelijke gevolgen daarvan moeten worden beoordeeld. Allseas stelt wel dat het eigendomsvoorbehoud naar Amerikaans recht (het recht van de staat van New York) moet worden beoordeeld en de goederenrechtelijke gevolgen van het eigendomsvoorbehoud naar het recht van de staat waar de brandstof geleverd is (leveringen vonden plaats in Ningbo, China, in Genua, Italië en in Rotterdam, Nederland, zodat mogelijk Chinees, Italiaans en/of Nederlands recht op grond van artikel 10:128 BW van toepassing is), maar laat na dit uit te werken en onderbouwd dit dus verder niet. Ongewis is nog immer welke versie met welke precieze inhoud van de condities van Dan-Bunkering en Alpha Trading van toepassing is op de rechtsverhouding tussen deze bunkerleveranciers en Allseas.
4.8.
Op basis van de door haar ingenomen stellingen en de ter onderbouwing daarvan beperkt overgelegde stukken heeft Allseas onvoldoende met objectieve stukken aannemelijk gemaakt dat sprake is van geldende condities met een geldend eigendomsvoorbehoud in verhouding tot de bunkerleveranciers en dat de bunkers nog tot het vermogen van die leveranciers behoren. Allseas kan niet volstaan met de stelling dat “de tijdsdruk het niet toelaat de eigendomspositie nader uit te werken”. Het lag op de weg van Allseas om haar contractuele verhouding met de bunkerleveranciers duidelijk te maken. Ook de vraag naar kredietfaciliteiten of betalingsafspraken met de bunkerleveranciers (waarvoor artikel 5.5 van de T&C van Dan-Bunkering ruimte laat en die uit de ‘
order confirmation’zouden kunnen blijken) laat Allseas onbeantwoord. De vraag of sprake is van vermenging als gevolg waarvan het eigendomsvoorbehoud teniet zou zijn gegaan heeft Allseas ontkennend beantwoord, maar ook ten aanzien van dit punt heeft zij nagelaten om de voorzieningenrechter aan de hand van relevante documenten die zich in haar domein moeten bevinden (bijv. het oliejournaal) te informeren. Tot de door Allseas verdedigde conclusie dat van een op het eerste gezicht onrechtmatig gelegd beslag sprake is kan daarom niet worden gekomen.
4.9.
De beoordeling van de voorzieningenrechter in dit kort geding kan niet geschieden los van de vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. Hierbij dient in aanmerking genomen te worden dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de hoofdzaak wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering voor de door het beslag ontstane schade kan worden aangesproken.
4.10.
Aannemelijk is dat de bunkers aan boord van de AP het enige bekende vermogensbestanddeel van Allseas zijn waarop verhaald kan worden. Van belang en opmerkelijk in dit verband is dat Allseas feitelijk, door niet tot betaling aan de bunkerleveranciers voor de geleverde brandstof over te gaan, kan bepalen of de bunkers wel of niet tot haar vermogen zijn gaan behoren, wat verhaalseffect voor o.a. haar crediteur SFL heeft. Daarmee houdt Allseas door te wanpresteren ten opzichte van de bunkerleveranciers de bunkers buiten haar vermogen terwijl zij kennelijk wel bevoegd is de bunkers te ge- en verbruiken. Hoofddoel van de overeenkomst met de bunkerleveranciers lijkt niet eigendomsoverdracht van de bunkers maar ter beschikkingsstelling van de bunkers om deze te gebruiken. Indien betaling uitblijft kunnen de leverancier de bunkers immers niet terugnemen maar hebben deze mogelijk recht op schadevergoeding ter hoogte van de koopsom. In de situatie waarin voor de hand ligt dat Allseas de bunkers heeft besteld en geleverd heeft gekregen om deze in eigendom te verkrijgen en Allseas de bunkers gedeeltelijk al heeft verbruikt en - bij voortzetting van de reis - ook weer zal gaan gebruiken, zoals zij ter zitting verklaarde, is de gestelde onrechtmatigheid van de beslagen ook moeilijk te verdedigen. In feite heeft Allseas immers al wel een goederenrechtelijke positie verkregen met betrekking tot de in eigendom voorbehouden zaak (‘eigendomsverkrijging onder de opschortende voorwaarde’). Die beschikkingsbevoegdheid bestaat, zo is niet in geschil, uit het handelsgebruikelijke gebruik en verbruik van de brandstof. De goederenrechtelijke positie wordt dus afgeleid uit het feit dat de eigendomsverwachting van Allseas gewaarborgd is, in die zin dat zij bij vervulling van de betalingsvoorwaarde van rechtswege eigenaar wordt van de bunkers. Gelet hierop dient ook een belangenafweging in het voordeel van SFL uit te vallen. Los daarvan kan de voorzieningenrechter zonder onderbouwende stukken de stelling van Allseas dat en in welke omvang zij schade lijdt en nog verder dreigt te lijden niet verifiëren.
4.11.
Dit alles leidt tot afwijzing van de vordering van Allseas.
4.12.
Allseas wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van SFL veroordeeld. De kosten aan de zijde van SFL worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.692,00

5..De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt Allseas in de proceskosten, aan de zijde van SFL tot op heden begroot op € 1.692,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Sikkel en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2022.1734/1573