ECLI:NL:RBROT:2022:7791

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2022
Publicatiedatum
20 september 2022
Zaaknummer
9655725 \ CV EXPL 22-2858
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bedragen tussen partners na beëindiging van affectieve relatie

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 19 augustus 2022, gaat het om een geschil tussen twee voormalige partners over de terugbetaling van bedragen die tijdens hun affectieve relatie zijn betaald. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. G.A.H. Wiekamp, vordert een totaalbedrag van € 12.500,00 van de gedaagde, die wordt vertegenwoordigd door mr. L.A. Alderlieste. De eiseres stelt dat zij aan de gedaagde een bedrag van € 11.700,00 heeft geleend, plus rente en buitengerechtelijke kosten. De gedaagde betwist dat er sprake is van een geldlening en voert aan dat er geen specifieke afspraken zijn gemaakt over terugbetaling.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres en gedaagde van september 2017 tot oktober 2019 een affectieve relatie hebben gehad en dat er gedurende deze periode betalingen zijn gedaan. De rechter heeft de WhatsApp-berichten tussen de partijen als bewijsstukken bekeken, waarin de eiseres herhaaldelijk om terugbetaling vraagt. De rechtbank oordeelt dat de eiseres niet voldoende heeft aangetoond dat het volledige bedrag van € 11.700,00 als lening kan worden beschouwd. Uiteindelijk wordt de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 3.459,85, met wettelijke rente vanaf 21 augustus 2020, en de proceskosten worden gecompenseerd.

De uitspraak benadrukt dat in een affectieve relatie betalingen vaak plaatsvinden zonder dat daar een financiële afrekening aan ten grondslag ligt, maar dat er ook situaties zijn waarin terugbetaling kan worden geëist, mits dit voldoende is onderbouwd. De rechter heeft de vordering tot buitengerechtelijke incassokosten afgewezen, omdat niet aan de wettelijke vereisten was voldaan. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9655725 \ CV EXPL 22-2858
datum uitspraak: 19 augustus 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres],
woonplaats: [woonplaats eiseres],
eiseres, gedaagde in verzet,
gemachtigde: mr. G.A.H. Wiekamp,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats gedaagde],
gedaagde, eiser in verzet,
gemachtigde: mr. L.A. Alderlieste.
De partijen worden hierna ‘[eiseres]’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de inleidende dagvaarding van 31 maart 2021, met bijlagen;
  • het verstekvonnis van deze rechtbank van 20 mei 2021 met zaaknummer 9179416 \ CV EXPL 21-14943;
  • de verzetdagvaarding van 19 januari 2022, met bijlagen;
  • het vonnis waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief van de zijde van [eiseres] van 12 april 2022, met bijlagen;
  • de brief van de zijde van [gedaagde] van 12 april 2022, met bijlagen;
  • de akte van de zijde van [eiseres], met bijlagen;
  • de akte van de zijde van [gedaagde].
1.2.
Op 19 april 2021 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen en de gemachtigden besproken.

2..De feiten

2.1.
[eiseres] en [gedaagde] hebben van september 2017 tot oktober 2019 een affectieve relatie gehad. Gedurende die periode zijn door partijen over en weer betalingen aan dan wel ten behoeve van elkaar gedaan.
2.2.
Na de beëindiging van de affectieve relatie zijn tussen partijen op verschillende data een aantal WhatsApp-berichten gewisseld, waaronder de volgende.
 Op onbekende datum:
[eiseres]: “
Hoop echt snel geld van je te krijgen (…)
[gedaagde]: “
Ik ga me best doen oke .. als ik binnen heb stort ik wel 1000
[eiseres]: “
Hou ik je aan en dan graag elke maand
[eiseres]: “
Des te eerder is je schuld verrekend
[gedaagde]: “
Komt wel goed. Alleen volgende maand werk ik maar twee weken he. Daarna kerstvakantie
[eiseres]: “
Ben je binnen een jaar klaar
[eiseres]: [duimpje]
[eiseres]: “
Maar kom je belofte na
[gedaagde]: “
Komt wel goed maak je niet druk
 Op 21 november 2019:
[eiseres]: “
Wanneer ga je wat terugbetalen aan mij …
[gedaagde]: “
Binnenkort
(…)
[eiseres]: “
Heel snel ga je betalen
[gedaagde]: “
Ga je weer? Volgende week
[eiseres]: “
En dan ook echt hoor ..
[gedaagde]: “
Ja komt goed .. (…)
 Op 11 december 2019:
[eiseres]: “
Wat je nog moest betalen aan mij was 8000 aan mij en nog 4000 aan [naam 1] ik had huisjes en scooter en nog een paar dingen van de lening/betaling afgehaald
[gedaagde]: “
Ik zou het niet meer weten schat. Dat heb jij bijgehouden
[eiseres]: “
Ja maar zeg het ff dat je niet denk dat je nog moet betalen het is nu nog 11.700
 Op 13 januari 2020:
[eiseres]: “
Mogguh weet je al iets?
[gedaagde]: “
Ja [naam 2] haar vader gaat je betalen (…)
[eiseres]: “
Dus eind januari heb ik mijn geld?“
[gedaagde]: “
Ja dat gaat goed komen
 Op onbekende datum:
[eiseres]: “
Loop al maanden te wachten op geld dan begrijp je toch wel dat ik er klaar mee ben ..
[gedaagde]: “
Begrijp ik maar 11000 is geen klein bedrag. Wees blij dat hij wil helpen om het in 1 keer te betalen
[eiseres]: “
11.7
[eiseres]: “
En vind het ook fijn dat hij het wil betalen maar zal ook fijn zijn als ik het op mijn rekening heb.

3..Het geschil

3.1.
[eiseres] eist samengevat:
  • [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 12.500,00 met rente;
  • [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten met rente;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het bedrag dat wordt geëist, bestaat uit de hoofdsom van € 11.700,00, rente van € 214,29 en buitengerechtelijke kosten.
3.2.
[eiseres] baseert de eis op het volgende. [eiseres] heeft aan [gedaagde] een bedrag uitgeleend van in totaal € 11.700. Tussen partijen zijn geen specifieke afspraken gemaakt over de terugbetaling, zodat het gehele bedrag terstond opeisbaar is. [gedaagde] is met ingang van 9 april 2020 of met ingang van 21 augustus 2020 in verzuim geraakt.
3.3.
In het onder zaaknummer 9179416 \ CV EXPL 21-14943 gewezen verstekvonnis van 20 mei 2021 is de eis toegewezen.
3.4.
[gedaagde] is het niet eens met de eis en het verstekvonnis en voert het volgende aan. Er is geen sprake van geldleningen. Verder zijn de opgevoerde bedragen niet allemaal aan of ten behoeve van [gedaagde] betaald. [gedaagde] heeft ook bedragen terugbetaald. Als [eiseres] vond dat [gedaagde] te weinig had (mee)betaald, dan had zij op dat moment in actie moeten komen en nadere afspraken moeten maken; [gedaagde] heeft er niet op gerekend en had er ook niet op hoeven rekenen dat [eiseres] kosten, die zij voor hem heeft betaald, zou terugvorderen.

4..De beoordeling

Tijdigheid verzet
4.1.
Nu het tegendeel is gesteld noch gebleken, gaat de kantonrechter ervan uit dat [gedaagde] tijdig in verzet is gekomen van het verstekvonnis van 20 mei 2021, zodat hij in zoverre ontvankelijk is in zijn vorderingen in het verzet.
De hoofdsom
Rechtsgrond voor de betalingen
4.2.
Tussen partijen is onder meer in geschil of tussen partijen een overeenkomst van geldlening bestaat.
4.3.
In artikel 7:129 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat een overeenkomst van geldlening een kredietovereenkomst is, waarbij de ene partij, de uitlener, zich verbindt aan de andere partij, de lener, een som geld te verstrekken en de lener zich verbindt aan de uitlener een overeenkomstige som geld terug te betalen. Onder “verstrekken aan de lener” wordt ook verstaan het geval dat de uitlener ten behoeve van de lener een geldsom betaalt – “voorschiet” – aan een derde, op basis van een met de lener gemaakte afspraak dat die dat bedrag zal terugbetalen.
4.4.
Het is niet ongebruikelijk dat partners gedurende een affectieve relatie over en weer betalingen doen. Het uitgangspunt is dat in een dergelijk geval bij het einde van de affectieve relatie geen financiële afrekening plaatsvindt. Ook binnen een affectieve relatie kan echter sprake zijn van geldleningen tussen de partners die moeten worden terugbetaald. De partner die geld terugvordert moet wel de stelling dat sprake is van geldlening voldoende onderbouwen en die partner draagt bij voldoende betwisting ook de bewijslast van die stelling.
4.5.
[eiseres] heeft de teksten van een aantal WhatsApp-gesprekken overgelegd die tussen haar en [gedaagde] zijn gevoerd in de maanden na de beëindiging van hun affectieve relatie. Uit de gewisselde berichten blijkt dat [eiseres] herhaaldelijk aan [gedaagde] heeft verzocht om bedragen aan haar terug te betalen en dat [gedaagde] heeft toegezegd dat te doen. In het WhatsApp-gesprek op 11 december 2019 verwijst [eiseres] naar “
de lening/afbetaling”. [gedaagde] heeft ook zelf tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij bepaalde bedragen heeft terugbetaald, waaronder kosten die gemaakt zijn voor de reparatie van zijn auto en voor het leasen van een bestelbus die hij voor zijn bedrijf gebruikte. Dat wijst erop dat ook volgens [gedaagde] voor bepaalde bedragen sprake was van een verplichting tot terugbetaling. [gedaagde] heeft daarmee de stelling van [eiseres] dat zij bepaalde bedragen heeft geleend aan [gedaagde] onvoldoende betwist.
4.6.
Anders dan [gedaagde] betoogt is het niet zo dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid in het algemeen onaanvaardbaar zou zijn dat, als een geldlening tussen partners in een affectieve relatie is overeengekomen, de partner die een bedrag heeft uitgeleend terugbetaling van het dat bedrag vordert. [gedaagde] heeft geen feiten gesteld waaruit volgt dat dat in dit geval anders zou zijn.
4.7.
Het bovenstaande betekent echter niet dat alle over een weer tussen partijen betaalde bedragen automatisch geacht kunnen worden te zijn betaald in het kader van een overeenkomst van geldlening. Hieronder zal worden beoordeeld voor welk deel van de vordering van [eiseres] dat wel geldt.
Heeft [gedaagde] erkend dat hij € 11.700,00 is verschuldigd aan [eiseres]?
4.8.
[eiseres] stelt dat [gedaagde] per saldo een bedrag van € 11.700,00 aan haar verschuldigd is. Zij onderbouwt dit onder meer met de bovengenoemde WhatsApp-gesprekken, waarin [eiseres] tweemaal aan [gedaagde] heeft medegedeeld dat het bedrag dat hij aan haar terug moest betalen € 11.700,00 bedroeg. Blijkens het WhatsApp-gesprek op 11 december 2019 heeft [gedaagde] over de hoogte van het bedrag onder meer gezegd:
“Ik zou het niet meer weten schat. Dat heb jij bij gehouden”. [gedaagde] betwist dat hij erkend heeft een bedrag van € 11.700,00 aan [eiseres] verschuldigd te zijn; volgens hem wilde hij eerst een onderbouwing zien van het bedrag dat [eiseres] beweerde nog van hem tegoed te hebben.
4.9.
De kantonrechter is van oordeel dat uit de bovengenoemde WhatsApp-gesprekken niet kan worden afgeleid dat [gedaagde] erkend heeft dat hij een bedrag van € 11.700,00 aan [eiseres] verschuldigd was. Het bedrag van € 11.700 wordt in de WhatsApp-gesprekken alleen door [eiseres] genoemd en [eiseres] heeft niet gewezen op andere uitgewisselde berichten waaruit ondubbelzinnig zou blijken dat [gedaagde] de hoogte van dat bedrag erkend zou hebben. De hiervoor onder 4.8 geciteerde mededeling van [gedaagde] lijkt er eerder op te wijzen dat [gedaagde] in het geheel niet wist welk bedrag hij nog aan [eiseres] verschuldigd was. Ook verder heeft [eiseres] geen feiten gesteld waaruit volgt dat [gedaagde] verschuldigdheid van een bedrag van € 11.700,00 erkend heeft.
Beoordeling van individuele betalingen
4.10.
Nu niet is komen vast te staan dat het [eiseres] een bedrag van € 11.700,00 aan [gedaagde] heeft geleend, dient voor elk van de bedragen die [eiseres] stelt aan, of ten behoeve van, [gedaagde] te hebben betaald te worden beoordeeld of die bedragen door [eiseres] aan [gedaagde] geleend zijn en dus door [gedaagde] moesten of moeten worden terugbetaald. Ook zal voor elk van die bedragen dienen te worden beoordeeld of [gedaagde] die bedragen reeds heeft terugbetaald.
Betalingen in verband met huurwoning [gedaagde]
4.11.
[eiseres] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat [gedaagde] eind 2017 op zoek was naar een huurwoning. [eiseres] heeft verklaard dat zij in verband daarmee de kosten van inschrijving van [gedaagde] op Huurstunt.nl heeft betaald, in totaal € 59,85. Ook stelt zij dat zij een aanbetaling van € 350,00 gedaan aan [naam bedrijf 1] voor een huurwoning die [gedaagde] zou betrekken. Zij stelt verder dat zij in februari 2018 de borg en huur heeft betaald voor een woning die [gedaagde] samen met de ex-partner van [eiseres] huurde; het door haar betaalde bedrag bedraagt € 1.650,00. [eiseres] heeft haar stelling dat deze bedragen betaald zijn met betalingsbewijzen onderbouwd.
4.12.
[gedaagde] stelt dat hij de woning waarvoor een aanbetaling van € 350,00 was gedaan niet heeft genomen en dat het betreffende bedrag weer door [naam bedrijf 1] is terugbetaald aan [eiseres]. [gedaagde] stelt dat de overige bedragen voor het eerst bij akte na mondelinge behandeling aan de orde zijn gesteld en dat de vordering ten aanzien van die bedragen om die reden zou moeten worden afgewezen.
4.13.
In het licht van het verweer van [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling, dat het bedrag van € 350,00 door [naam bedrijf 1] aan [eiseres] is terugbetaald, heeft [eiseres] haar aanspraken op terugbetaling van dat bedrag onvoldoende gehandhaafd. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
4.14.
Ten aanzien van de overige gevorderde bedragen heeft [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd betwist dat [eiseres] die bedragen ten behoeve van hem heeft betaald uit hoofde van geldlening. Het totaal van deze bedragen, € 1.709,85, zal daarom worden toegewezen.
4.15.
Anders dan [gedaagde] stelt, zijn deze bedragen reeds tijdens de mondelinge behandeling aan de orde gekomen. [gedaagde] is ter zitting, als ook bij antwoordakte in de gelegenheid gesteld hierop inhoudelijk op te reageren. Voor zover [gedaagde] bedoelt te betogen dat dit deel van de vordering wegens strijd met de goede procesorde, of op andere niet nader door [gedaagde] aangeduide gronden, buiten beschouwing zou moeten worden gelaten, faalt dit verweer.
Betaling in verband met geleasede bus
4.16.
[eiseres] stelt dat zij een bedrag van € 1.750,00 heeft betaald aan [gedaagde]. Uit de verklaringen van [eiseres] en [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling begrijpt de kantonrechter dat het hier gaat om een aanbetaling voor een door [gedaagde] geleasede bus. [eiseres] heeft stukken overgelegd, waaruit blijkt dat zij dat bedrag op 8 augustus 2019 heeft overgemaakt naar de zakelijke rekening van [gedaagde], ten name van [naam bedrijf 2]. [gedaagde] betwist niet dat hij dit bedrag ontvangen heeft, maar hij stelt dat hij het aan [eiseres] heeft terugbetaald; [eiseres] betwist dat. Ook stelt [gedaagde] dat hij niet kan worden aangesproken tot terugbetaling van dit bedrag, omdat het een vordering op [naam bedrijf 2] betreft.
4.17.
Deze vordering zal worden toegewezen, op de volgende gronden.
4.18.
In het licht van de betwisting door [eiseres] heeft [gedaagde] naar het oordeel van de kantonrechter zijn verweer dat hij het genoemde bedrag heeft terugbetaald onvoldoende onderbouwd. [gedaagde] stelt dat hij het bedrag in delen zou hebben terugbetaald, maar hij wijst ter onderbouwing daarvan alleen in algemene zin naar een door hem overgelegd overzicht van betalingen, waaruit zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet op te maken valt dat hij dit specifieke bedrag aan [eiseres] heeft terugbetaald.
4.19.
Nu “[naam bedrijf 2]”, naar de kantonrechter begrijpt, een handelsnaam is waaronder [gedaagde] zijn bedrijf voert of voerde, staat het feit dat het bedrag betaald is op een rekening die op naam van [naam bedrijf 2] is gesteld er niet aan in de weg dat [gedaagde] met succes kan worden aangesproken tot betaling van dat bedrag.
Betalingen in verband met de auto van [gedaagde]
4.20.
[eiseres] stelt dat de auto van [gedaagde] tijdens een uitstapje naar Emmen in augustus 2018 kapot is gegaan en dat zij de kosten van de reparatie, in totaal € 595,00, heeft voorgeschoten. [gedaagde] betwist niet dat [eiseres] dat bedrag betaald heeft, maar voert het verweer dat hij dat aan haar heeft terugbetaald. [gedaagde] onderbouwt dat met bewijzen dat hij op 30 augustus en 3 september 2018 respectievelijk € 500,00 en € 100,00 aan [eiseres] heeft betaald.
4.21.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde] zijn verweer dat hij het bovengenoemde bedrag heeft terugbetaald voldoende onderbouwd en heeft [eiseres] dat verweer vervolgens onvoldoende gemotiveerd betwist. De vordering op dit punt zal daarom worden afgewezen.
4.22.
Verder heeft [eiseres] nog een stuk overgelegd, waaruit blijkt dat zij ten behoeve van [gedaagde] wegenbelasting heeft betaald voor een bedrag van in totaal € 724,00. [eiseres] heeft echter niet duidelijk gemaakt om welk voertuig het gaat en waarom het hier een lening aan [gedaagde] zou betreffen. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
Overige betalingen
4.23.
[eiseres] heeft betalingsoverzichten overgelegd, waaruit blijkt dat zij in totaal een bedrag van € 2.978,00 op de rekening van [gedaagde] heeft overgemaakt (naast het eerdergenoemde bedrag van € 1.750,00 dat op de rekening van [naam bedrijf 2] is overgemaakt). Ook stelt [eiseres] dat zij in totaal € 8.740,00 heeft gepind (van haar eigen rekening of die van haar dochter) en dat bedrag contant aan [gedaagde] heeft betaald. [eiseres] stelt daarnaast dat zij een groot aantal betalingen heeft verricht aan derden, in totaal € 9.938,32 en dat die bedragen hetzij geheel, hetzij voor de helft door [gedaagde] moeten worden terugbetaald.
4.24.
[gedaagde] betwist dat [eiseres] de door haar gepinde bedragen contant aan hem heeft betaald. Hij betwist ook dat de gevorderde bedragen uit hoofde van geldlening aan of ten behoeve van hem zijn betaald.
4.25.
De vordering met betrekking tot deze bedragen zal worden afgewezen, op de volgende gronden.
4.26.
Voor wat betreft de bedragen die op de bankrekening van [gedaagde] zijn overgemaakt is de kantonrechter van oordeel dat [eiseres] onvoldoende feiten heeft aangevoerd om haar stelling te onderbouwen dat deze bedragen uit hoofde van geldlening aan [gedaagde] zijn betaald. Daarbij speelt mede een rol dat het hier voor het grootste deel gaat om relatief kleine bedragen, waarvan meer voor de hand ligt dat die zijn gedaan in het kader van betalingen zoals die wel vaker in een affectieve relatie over en weer tussen partners worden gedaan. Ook het – door [eiseres] niet betwiste – feit dat [gedaagde] een bedrag van in totaal € 8.541,02 aan of ten behoeve van [eiseres] heeft betaald, vormt een aanwijzing voor de juistheid van de stelling van [gedaagde] dat het gaat om reguliere betalingen over en weer, waarover geen afrekening dient plaats te vinden.
4.27.
In het licht van de betwisting door [gedaagde] heeft [eiseres] haar stelling, dat zij de door haar gepinde bedragen contant aan [gedaagde] heeft betaald, onvoldoende onderbouwd. Daarnaast stuit deze vordering erop af dat [eiseres] onvoldoende heeft onderbouwd dat het hier om een geldlening zou gaan, om de dezelfde redenen als hiervoor onder 4.26 uiteengezet.
4.28.
Voor wat betreft de overige door haar aan derden betaalde bedragen heeft [eiseres] onvoldoende onderbouwd waarom het hier bedragen zou betreffen die door haar aan [gedaagde] zijn geleend. Zoals [gedaagde] opmerkt lijkt het te gaan om kosten van vakanties en uitstapjes, kosten van meubilair voor de woning van [eiseres] en kosten gemaakt ten behoeve van huisdieren van [eiseres]; [eiseres] heeft niet duidelijk gemaakt waarom het hier betalingen zou betreffen die zou hebben voorgeschoten en die vervolgens door [gedaagde] zouden moeten worden terugbetaald. Het lijkt ook hier eerder te gaan om uitgaven zoals die in een affectieve relatie wel vaker (mede) ten behoeve van de partner worden gedaan, zonder dat daarover hoeft te worden afgerekend. Ook hier speelt een rol dat niet is betwist dat ook [gedaagde] op zijn beurt eveneens een substantieel bedrag aan of ten behoeve van [eiseres] heeft betaald.
Buitengerechtelijke incassokosten en rente
4.29.
De buitengerechtelijke incassokosten zullen worden afgewezen, op de volgende gronden. Op grond van artikel 6:96 lid 6 BW zijn buitengerechtelijke incassokosten in een geval als dit alleen verschuldigd als aan de schuldenaar na het intreden van het verzuim vruchteloos is aangemaand tot betaling binnen een termijn van veertien dagen. [eiseres] stelt dat die aanmaning heeft plaatsgevonden door middel van het uitbrengen van een sommatie-exploot op 7 augustus 2020 en dat [gedaagde] op dat moment al in verzuim was geraakt, maar zij heeft die laatste stelling onvoldoende onderbouwd. De kantonrechter is daarom van oordeel dat niet aan de vereisten van artikel 6:96 lid 6 BW is voldaan.
4.30.
De rente wordt toegewezen met ingang van 21 augustus 2020, omdat uit de stellingen van [eiseres] volgt dat [gedaagde] met ingang van die datum in verzuim is geraakt en [gedaagde] deze stellingen niet heeft betwist.
Proceskosten
4.31.
Nu partijen over en weer gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld, ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.32.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
vernietigt het op 20 mei 2021 tussen partijen gewezen verstekvonnis met zaaknummer 9179416 \ CV EXPL 21-14943;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van € 3.459,85, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 21 augustus 2020 tot de dag van volledige betaling;
5.3.
compenseert de proceskosten zodat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de veroordeling onder 5.2;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Vriezen en in het openbaar uitgesproken.
[33179/52890]