ECLI:NL:RBROT:2022:7947

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 september 2022
Publicatiedatum
26 september 2022
Zaaknummer
ROT 20/6924
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake verzoek tot vernietiging of rectificatie van politiegegevens

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 22 september 2022, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek tot vernietiging of rectificatie van politiegegevens beoordeeld. Eiseres had op 30 november 2020 een verzoek ingediend op basis van artikel 28 van de Wet politiegegevens (Wpg), maar dit verzoek werd door de korpschef van de politie afgewezen. Eiseres stelde dat de gegevens onjuist waren en dat de korpschef niet tijdig had beslist, wat volgens haar leidde tot een positieve fictieve beschikking. De rechtbank oordeelt dat de korpschef zijn besluit niet zorgvuldig heeft voorbereid en onvoldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank stelt de korpschef in de gelegenheid om de gebreken in het bestreden besluit te herstellen binnen negen weken na verzending van de tussenuitspraak. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep. De uitspraak is openbaar gedaan en is ondertekend door rechter A.S. Flikweert, in aanwezigheid van griffier H.L. van Zelst-de Vries.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/6924
tussenuitspraak als bedoeld in artikel 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht van de enkelvoudige kamer van 22 september 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [woonplaats eiseres], eiseres

(gemachtigde: mr. D.A.J. Spierings),
en
de korpschef van politie (de politiechef van de regionale eenheid Rotterdam),de korpschef
(gemachtigde: mr. I.D. de Hoop).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing met het besluit van 30 november 2020 (bestreden besluit) van haar verzoek tot vernietiging of rectificatie van politiegegevens op grond van artikel 28 van de Wet politiegegevens (Wpg).
De korpschef heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 11 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de korpschef.

Beoordeling door de rechtbank

1.1.
Eiseres heeft eind april 2020 contact gezocht met de politie in verband met haar zoon ([naam]). Op 26 april 2020 is door de wijkagent een melding ingediend bij Veilig Thuis (VT) in verband met zorgen over de zoon van eiseres.
1.2.
Eiseres heeft meermaals contact gezocht met de wijkagent die de melding had gedaan. Vervolgens heeft zij op 3 augustus 2020 een klacht ingediend bij de politie over de melding. Hierop heeft de politie geen reactie gegeven, waarna eiseres op 12 oktober 2020 nogmaals een brief aan de korpschef heeft verzonden. Zij verzocht daarin om vernietiging of rectificatie van de over haar geregistreerde politiegegevens. Eiseres heeft haar verzoek gebaseerd op artikel 28 van de Wpg en daaraan ten grondslag gelegd dat er feitelijke onjuistheden in de melding staan en dat de wijkagent ten onrechte aanleiding heeft gezien om melding te doen bij VT.
2. Met het bestreden besluit heeft de korpschef het verzoek tot vernietiging of rectificatie afgewezen. Hieraan heeft de korpschef ten grondslag gelegd dat de op de zoon van eiseres betrekking hebbende gegevens niet onvolledig of onjuist zijn, noch in strijd met een wettelijk voorschrift zijn verwerkt. De korpschef wijst erop dat de rol van de politie signalerend is en gelegen is in het melden van de situatie bij VT, waarbij de bevindingen van de politie worden vastgelegd.
3. Eiseres voert in beroep in de eerste plaats aan dat het bestreden besluit niet tijdig is genomen en dat daarom sprake is van een positieve fictieve beschikking.
3.1.
Gelet op de tekst van artikel 28, derde lid, van de Wpg had de korpschef eiseres binnen vier weken schriftelijk in kennis moeten stellen met betrekking tot de opvolging van het verzoek van eiseres. Tussen partijen is niet in geschil dat de korpschef het bestreden besluit niet binnen die termijn heeft genomen.
3.2.
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat gelet op de termijnoverschrijding sprake is van een positieve fictieve beschikking. Anders dan waar eiseres van uitgaat is artikel 4:20a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) over de positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen niet van toepassing op besluiten op grond van artikel 28 van de Wpg. Zoals de korpschef in het verweerschrift heeft aangegeven is dit immers niet bij wettelijk voorschrift bepaald.
4. Eiseres voert aan dat de korpschef haar verzoek tot vernietiging of rectificatie ten onrechte heeft afgewezen. Zij stelt dat in de melding onjuistheden staan.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:807), is op grond van artikel 28, eerste lid, van de Wpg correctie van gegevens alleen mogelijk wanneer de gegevens feitelijke onjuistheden bevatten. Het correctierecht is niet bedoeld om gegevens, bestaande uit indrukken, meningen en conclusies, waarmee de betrokkene zich niet kan verenigen, te corrigeren of te verwijderen. Voor zover het verzoek van de betrokkene betrekking heeft op feiten, is het aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat de feiten onjuist zijn.
4.2.
Uit het meldformulier VT van 26 april 2020 blijkt dat de wijkagent – voor zover van belang – een melding heeft gedaan bij VT. De wijkagent heeft als reden voor de melding opgegeven:
“Zorgen om de 14 jarige zoon die kennelijk al jaren moeite heeft met zijn moeder in de omgang met haar. Hij komt tegenwoordig af en toe tot 'ontploffing'. Reageert agressief en gaat dan gooien met voorwerpen. Volgens hem is zijn moeder star, onredelijk en erg drammerig. Hij gaat ongeveer al een jaar niet meer fysiek naar school om onduidelijke redenen. Hij is lichamelijk gezond. Hij zou wel opdrachten maken die hij van school krijgt.”Vervolgens heeft de wijkagent een uitgebreide omschrijving gegeven van het incident.
4.3.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.1. is overwogen, is het aan eiseres om aannemelijk te maken dat de haar betreffende gegevens onjuist dan wel onvolledig zijn. Eiseres heeft in haar brief van 12 oktober 2020 aangegeven dat de volgende punten volgens haar feitelijk onjuist zijn:
1. Zorgen om de 14-jarige zoon die kennelijk al jaren moeite heeft met zijn moeder in de omgang met haar;
2. Hij komt tegenwoordig af en toe tot “ontploffing”;
3. Reageert agressief en gaat dan gooien met voorwerpen;
4. Vorige week dinsdag, 21-04-2020, was [naam] te laat thuisgekomen;
5. Moeder en vader kwamen dinsdagnacht overeen dat hun zoon met vader mee zou gaan om af te koelen en tot rust te komen;
6. Door onbekende reden is er op dit moment GEEN politie inzet geweest;
7. Het is voor mij onduidelijk gebleven waarom hij niet fysiek naar school ging voor de coronacrisis begon;
8. [naam] is ook al eens aangehouden door de politie.
Zij heeft dit ook nader toegelicht.
4.4.
De korpschef heeft in het bestreden besluit in reactie op de brief van eiseres aangegeven dat de op de zoon van eiseres betrekking hebbende gegevens niet onvolledig of onjuist zijn, noch in strijd met een wettelijk voorschrift zijn verwerkt. Zoals door de korpschef in het bestreden besluit is toegelicht, is het doel van een melding door de politie aan VT dat mogelijke misstanden ter beoordeling aan VT worden voorgelegd. Dat een melding wordt gedaan betekent niet dat de volledige situatie, inclusief de voorgeschiedenis, in beeld (en beoordeeld) is. Het is aan VT om hier onderzoek naar te doen en de politie heeft slechts een signalerings- en meldingsfunctie en legt in dat kader haar bevindingen vast.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat het vervolgens op de weg van de korpschef lag om zijn algemene standpunt nader te motiveren en concreet in te gaan op de situatie van eiseres en haar zoon, ten tijde van de melding, in het licht van de door haar genoemde punten. Door dit na te laten heeft de korpschef het bestreden besluit niet zorgvuldig voorbereid en dat besluit niet deugdelijk gemotiveerd.
4.6.
De rechtbank stelt vast dat door de keuze van de wetgever om rechtstreeks beroep open te stellen tegen besluiten zoals hier aan de orde, de bezwaarprocedure waarvan de hoorplicht een essentieel onderdeel is, achterwege is gebleven. Daardoor heeft de zitting op de rechtbank het karakter van een hoorzitting gekregen. In het verweerschrift is de korpschef weliswaar meer concreet ingegaan op de door eiseres benoemde punten, maar uit de inhoudelijke bespreking ter zitting van de melding en de punten die volgens eiseres dienen te worden gerectificeerd is gebleken dat een nadere, door de korpschef georganiseerde hoorzitting, eventueel in aanwezigheid van de betrokken wijkagent, ertoe zou kunnen leiden dat partijen het gezamenlijk eens worden over hoe en op welke punten de melding aan VT dient te worden gerectificeerd. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiseres ter zitting heeft erkend dat zij zich ervan bewust is dat rectificatie alleen mogelijk is voor zover het feitelijke onjuistheden betreft. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de korpschef nog onvoldoende kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen vergaard en kan mede om die reden niet worden volstaan met het in stand laten van de rechtsgevolgen van het bestreden besluit.
5.1.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. Op grond van artikel 8:41a van de Awb beslecht de rechtbank het haar voorgelegde geschil zoveel mogelijk definitief. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te (laten) herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om de korpschef in de gelegenheid te stellen de gebreken te herstellen. Allereerst zal de korpschef de door eiseres naar voren gebrachte punten opnieuw moeten bezien en – zoals hiervoor onder 4.6. is overwogen – deze nader met haar moeten bespreken om het zorgvuldigheidsgebrek te herstellen. Vervolgens zal de korpschef, hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit het motiveringsgebrek moeten herstellen.
5.2.
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen de korpschef de gebreken kan herstellen op negen weken na verzending van deze tussenuitspraak.
5.3.
Als de korpschef geen gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk meedelen aan de rechtbank. Als de korpschef wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van de korpschef. In beide gevallen en in de situatie dat de korpschef de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
5.4.
De rechtbank overweegt dat het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, in beginsel beperkt blijft tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak. Zij zal het in beginsel in strijd met de goede procesorde achten als nieuwe geschilpunten worden ingebracht.
5.5.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt de korpschef in de gelegenheid de gebreken in het bestreden besluit binnen negen weken na verzending van deze tussenuitspraak te herstellen met inachtneming van deze uitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, rechter, in aanwezigheid van mr. H.L. van Zelst-de Vries, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 september 2022.
de rechter is verhinderd te tekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.