ECLI:NL:RBROT:2022:7972

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 september 2022
Publicatiedatum
26 september 2022
Zaaknummer
FT EA 22/573
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om dwangakkoord in faillissementsprocedure met onvoldoende medische onderbouwing

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 september 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot het bevelen van een dwangakkoord op basis van artikel 287a van de Faillissementswet. De verzoeker, die een schuldregeling had aangeboden aan zijn schuldeisers, heeft niet de gevraagde medische stukken en een strafrechtelijk vonnis overgelegd, wat leidde tot onvoldoende duidelijkheid over zijn arbeidscapaciteit. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker niet kon aantonen dat zijn huidige afloscapaciteit het maximale was en dat er geen sprake was van een saneringsgezinde houding. De schuldeiser LAVG, die niet instemde met de aangeboden regeling, had een relatief klein aandeel in de totale schuldenlast, maar de rechtbank vond dat de belangen van LAVG zwaarder wogen dan die van de verzoeker en de overige schuldeisers. De rechtbank heeft het verzoek om LAVG te bevelen in te stemmen met de schuldregeling afgewezen, en zal in een aparte beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 22 september 2022
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 23 juni 2022, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- LAVG (hierna: LAVG);
die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
LAVG heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 25 augustus 2022 zijn verschenen en (telefonisch) gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw [persoon A] , werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De zaak is aangehouden tot 15 september 2022 in afwachting van nakomende stukken, waaronder een strafrechtelijk vonnis en medische documenten. Schuldhulpverlening heeft de rechtbank 12 september 2022 per e-mail bericht dat schuldenaar nog niet in staat was de gevraagde stukken aan te leveren en heeft om uitstel gevraagd.
De rechtbank heeft vervolgens besloten de zaak aan te houden tot 22 september 2022.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift elf concurrente schuldeisers met twintig vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 16.109,94 van verzoeker te vorderen.
Verzoeker heeft bij brief van 15 maart 2022 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 10,45 % aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn Participatiewet-uitkering.
Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn budgetbeheerder voldaan.
Tien schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. LAVG stemt hier niet mee in. Zij heeft tien vorderingen met een totaalbedrag van € 739,45 op verzoeker, welke 4,6 % van de totale schuldenlast beloopt.

3..Het verweer

In haar verweerschrift heeft LAVG zich primair op het standpunt gesteld dat het verzoekschrift dwangakkoord niet ontvankelijk dient te worden verklaard, subsidiair dat het dient te worden afgewezen. De schuld is niet te goeder trouw is ontstaan. Verzoeker heeft meermaals getankt zonder te betalen. Ondanks dat verzoeker destijds onder bewind stond is heeft hij meermaals getankt zonder te betalen.
Verder is een dwangakkoord in strijd met de redelijkheid en billijkheid. LAVG is slachtoffer geworden van het opzettelijk wederrechtelijk wegnemen van brandstof. Daarnaast vindt LAVG het aanbod niet het maximaal haalbare. Volgens LAVG wordt geen rekening gehouden met de toekomstperspectieven, inkomsten die ook uit overige bronnen (bijvoorbeeld nalatenschap) zouden kunnen komen.
Tot slot is LAVG van mening dat de wettelijke schuldsaneringsregeling meer waarborgen biedt.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft LAVG geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van LAVG bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of LAVG in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vorderingen van LAVG een aandeel vormen in de totale schuldenlast van 4,6 %. Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk tien van de elf schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Het aanbod betreft een saneringskrediet gebaseerd op zijn huidige inkomsten uit hoofde van een Participatiewetuitkering. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker door de gemeente is vrijgesteld van de arbeidsverplichting tot en met 28 april 2023. Verzoeker heeft, hoewel door de rechtbank ter zitting opgevraagd, geen medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij niet in staat is om fulltime betaalde arbeid te verrichten. Verzoeker heeft geen keuringsrapport of andere medische stukken overgelegd, waaruit blijkt dat hij deels arbeidsongeschikt is. Er is onvoldoende duidelijkheid over de arbeidscapaciteit van verzoeker, temeer omdat het een saneringskrediet betreft en dus ook de periode aan gaat na afloop van zijn gemeentelijke ontheffing. De rechtbank kan dus niet zonder meer vaststellen dat de huidige afloscapaciteit van verzoeker het maximale is. Tevens heeft verzoeker niet het strafrechtelijke vonnis, hoewel door de rechtbank ter zitting opgevraagd, overgelegd.
Verzoeker heeft, ondanks dat de rechtbank een aanhoudingsverzoek van schuldhulpverlening heeft ingewilligd, niet de gevraagde stukken aangeleverd. Hieruit blijkt dat er bij verzoeker kennelijk geen sprake is van een saneringsgezinde houding.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de belangen van LAVG als weigerende schuldeiser zwaarder wegen dan die van verzoeker of de overige schuldeisers. Het verzoek om LAVG te bevelen in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling wordt daarom afgewezen.
De rechtbank zal bij afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. de Jong, rechter, en in aanwezigheid van B.G. van der Vlies, griffier, in het openbaar uitgesproken op 22 september 2022. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.