ECLI:NL:RBROT:2022:818

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 januari 2022
Publicatiedatum
7 februari 2022
Zaaknummer
C/10/632118 / KG ZA 22-48
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil tussen RDAM B.V. en Stichting Woonstad Rotterdam met betrekking tot ontruiming bedrijfsruimte

Op 19 januari 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een kort geding tussen RDAM B.V. en Stichting Woonstad Rotterdam. De zaak betreft een executiegeschil over de ontruiming van een bedrijfsruimte. RDAM B.V. had primair een vordering ingesteld om Woonstad een onbeperkt verbod tot tenuitvoerlegging van een verstekvonnis van 25 november 2021 op te leggen. Deze vordering werd echter afgewezen, omdat de voorzieningenrechter oordeelde dat deze te ver ging. De subsidiaire vordering van RDAM B.V. tot schorsing van de ontruimingsbeslissing in het vonnis van 25 november 2021 werd toegewezen, maar onder twee voorwaarden. Ten eerste moest RDAM B.V. binnen twee weken de verzetdagvaarding aan Woonstad betekenen, en ten tweede moest RDAM B.V. binnen zes weken de huur over januari 2022 en een bijkomend bedrag aan Woonstad betalen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de kantonrechter in het eerdere vonnis de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 24 december 2021 niet had meegewogen, wat van invloed had kunnen zijn op de uitkomst van de zaak. Woonstad werd veroordeeld in de proceskosten van RDAM B.V., die in totaal op € 1.435,33 werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/632118 / KG ZA 22-48
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op grond van artikel 30p Rv van

19 januari 2022

in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RDAM B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. J.M.L.G. de Jong te Rotterdam,
tegen
de stichting
STICHTING WOONSTAD ROTTERDAM,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. E. de Jong te Rotterdam.
Partijen worden hierna Rdam B.V. en Woonstad genoemd.
De zitting wordt gehouden in het gebouw van deze rechtbank ter behandeling van een vordering in kort geding.
Tegenwoordig zijn mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, voorzieningenrechter, en mr. G.C.M. van Rheeden, griffier.
Na uitroeping van de zaak verschijnen
aan de zijde van Rdam B.V.:
  • [naam 1], [functie]
  • [naam 2]
  • mr. De Jong hiervoor genoemd (via een skype-verbinding)

aan de zijde van Woonstad

  • [naam 3], adviseur bedrijfshuisvesting
  • mr. De Jong hiervoor genoemd.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter ter zitting mondeling uitspraak gedaan.

1..De gronden van de beslissing

1.1.
Het gaat om een executiegeschil.
1.2.
De primair door Rdam B.V. ingestelde vordering die ertoe strekt aan Woonstad voor wat betreft de ontruiming van de bedrijfsruimte aan de [adres] een onbeperkt verbod tot tenuitvoerlegging van het verstekvonnis van 25 november 2021 van de kantonrechter van deze rechtbank op te leggen gaat te ver. Deze vordering wordt daarom afgewezen.
1.3.
De subsidiaire vordering tot schorsing van de ontruimingsbeslissing in het vonnis van 25 november 2021. die zo is toegelicht dat schorsing wordt gevraagd totdat in de door Rdam B.V. tijdig aanhangig te maken verzetprocedure is beslist, wordt toegewezen onder twee voorwaarden die als volgt luiden:
Rdam B.V. dient binnen twee weken na heden de verzetdagvaarding te hebben betekend aan Woonstad; en
Rdam B.V. dient, zoals ter zitting door haar is toegezegd, binnen zes weken na heden de huur over de maand januari 2022 van € 2.395,65 en het bedrag van € 439,81 (in totaal € 2.835,46) aan Woonstad te hebben betaald.
Als Rdam B.V. niet tijdig of volledig aan gemelde voorwaarden voldoet, vervalt de schorsing en is het Woonstad op grond van het verstekvonnis van 25 november 2021 toegestaan tot ontruiming van de bedrijfsruimte over te gaan. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding hieraan nog de door Rdam B.V. gevraagde dwangsom te verbinden.
1.4.
Het volgende is daartoe redengevend. In het verstekvonnis van 25 november 2021 heeft de kantonrechter de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1974, niet meegewogen, en, gelet op de latere datum van die beslissing, niet
kunnenmeewegen. De essentie van de prejudiciële beslissing is dat als gevolg van getroffen overheidsmaatregelen in verband met de coronapandemie bij een huurovereenkomst voor bedrijfsruimte gesloten vóór 15 maart 2020, zoals hier het geval is, een reële huurprijsvermindering kan worden toegepast volgens de vastelastenmethode. Daarmee is rechtens een nieuw toetsingskader gecreëerd. Aannemelijk is dat de kantonrechter, als zij van de prejudiciële beslissing op de hoogte was geweest, het vonnis van 25 november 2021 niet zo had gewezen. Mede gelet op de belangen zoals die over en weer zijn toegelicht dient een belangenafweging tussen partijen in dat licht in het voordeel van Rdam B.V. uit te vallen. In het midden kan worden gelaten waarom [naam 1] tijdens de mondelinge behandeling in de kantonzaak niet is verschenen.
1.5.
Woonstad wordt veroordeeld in de proceskosten van Rdam B.V., te vermeerderen met de nakosten. De proceskosten worden begroot op € 103,33 aan dagvaardingskosten,
€ 676,00 aan griffierecht en € 656,00 aan salaris advocaat (liquidatietarief eenvoudig kort geding).

2..De beslissing

2.1.
schorst de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis van 25 november 2021 van de kantonrechter van deze rechtbank voor wat betreft de ontruiming van de bedrijfsruimte aan de [adres] totdat in de door Rdam B.V. tijdig aanhangig te maken verzetprocedure is beslist, onder de voorwaarden dat Rdam B.V.:
 binnen twee weken na heden de verzetdagvaarding heeft betekend aan Woonstad; en
 binnen zes weken na heden de huur over de maand januari 2022 van € 2.395,65 en het bedrag van € 439,81 (in totaal € 2.835,46) aan Woonstad heeft betaald,
2.2.
veroordeelt Woonstad in de proceskosten, aan de zijde van Rdam B.V. tot op heden begroot op € 1.435,33,
2.3.
veroordeelt Woonstad in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Woonstad niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
2.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
2.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Waarvan proces-verbaal, 1734/106