In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 19 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Vestia, eiseres, en een gedaagde huurder. Vestia vorderde betaling van een huurachterstand van € 2.345,85, ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. De gedaagde huurder betwistte de huurachterstand en voerde aan dat hij zijn financiële situatie had gestabiliseerd en de lopende huur tijdig betaalde. De kantonrechter oordeelde dat de huurachterstand niet langer werd betwist en wees de vordering tot betaling van de huurachterstand toe. Echter, de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming werd afgewezen, omdat het belang van de gedaagde bij voortzetting van de huurovereenkomst zwaarder woog dan het belang van Vestia bij ontbinding. De kantonrechter overwoog dat Vestia niet had voldaan aan de meldplicht zoals vastgelegd in het Besluit Gemeentelijke Schuldhulpverlening, wat van invloed was op de beoordeling van de ontbinding. De proceskosten werden gecompenseerd, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.