ECLI:NL:RBROT:2022:8204

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 augustus 2022
Publicatiedatum
4 oktober 2022
Zaaknummer
C/10/638560 / FT EA 22/446 en C/10/638563 / FT EA 22/447
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in een schuldsaneringsprocedure met betrekking tot een verzoekster met meerdere schuldeisers

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 augustus 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een schuldsaneringsregeling door verzoekster, die te maken heeft met een aantal schuldeisers. Verzoekster heeft op 20 mei 2022 een verzoek ingediend om een schuldregeling aan te bieden aan haar schuldeisers, bestaande uit een betaling van 4,64% van de totale vorderingen. De schuldeisers, [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2], hebben echter geweigerd in te stemmen met deze regeling, wat heeft geleid tot de procedure voor de rechtbank. Tijdens de zitting op 11 augustus 2022 is vastgesteld dat negentien van de eenentwintig schuldeisers akkoord zijn gegaan met de regeling, terwijl de twee genoemde schuldeisers hun verzet hebben geuit op basis van onvoldoende documentatie en transparantie van de aangeboden regeling.

De rechtbank heeft de belangen van verzoekster en de instemmende schuldeisers afgewogen tegen die van de schuldeisers die zich verzetten. De rechtbank concludeert dat de aangeboden regeling, die is goedgekeurd door een onafhankelijke partij, goed gedocumenteerd is en dat verzoekster zich voldoende heeft ingespannen om haar schulden te voldoen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vorderingen van de tegenwerkende schuldeisers een klein percentage van de totale schuldenlast vormen en dat de meerderheid van de schuldeisers akkoord is gegaan met de regeling. Daarom heeft de rechtbank besloten om het verzoek van verzoekster toe te wijzen en de tegenwerkende schuldeisers te bevelen in te stemmen met de schuldregeling. Tevens is het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de rechtbank van mening is dat de aangeboden regeling een betere uitkomst zal bieden voor de schuldeisers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 18 augustus 2022
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoekster.

1..De procedure

Verzoekster heeft op 20 mei 2022, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een tweetal schuldeisers, te weten:
  • [schuldeiser 1], in behandeling bij LAVG (hierna: [schuldeiser 1]);
  • [schuldeiser 2], in behandeling bij LAVG (hierna: [schuldeiser 2]);
die weigeren mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
[schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] hebben voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden en hebben daarin vermeld dat zij om proceseconomische redenen enkel schriftelijk verweer zullen voeren.
Ter zitting van 11 augustus 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • de heer V.R. Lachman, werkzaam bij PLANgroep (hierna: schuldhulpverlening).
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift eenentwintig concurrente schuldeisers met tweeëntwintig vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 35.701,16 van verzoekster te vorderen. Verzoekster heeft bij brief van
30 december 2021 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 2,78% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. Verzoekster heeft vervolgens bij brief van 15 februari 2022 een hoger percentage kunnen aanbieden, te weten 4,64%.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoekster had op basis van haar dienstbetrekking. Ten tijde van het eerste aanbod werkte verzoekster 16 uur per week. Zij is echter gedurende het traject meer gaan werken, eerst 24 uur en daarna, sinds mei 2022, 28 uur. Ter zitting heeft verzoekster verklaard dat zij regelmatig overuren maakt en dat zij deze ook uitbetaald krijgt. Bovendien heeft verzoekster thans een arbeidscontract voor onbepaalde tijd. Daarnaast staat verzoekster onder behandeling bij een psycholoog voor rouwverwerking.
De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit hoger zal uitvallen dan het laatst aangeboden percentage van 4,64%, omdat verzoekster inmiddels meer uur per week werkt en meer inkomen genereert. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar budgetbeheerder voldaan.
Negentien schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] stemmen hier niet mee in. Zij hebben een vordering van respectievelijk € 1.861,64 en
€ 749,79 op verzoekster, welke 5,2% en 2,1% van de totale schuldenlast belopen.

3..Het verweer

In hun verweerschrift hebben [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] zich op het standpunt gesteld dat de aangeboden regeling niet goed is gedocumenteerd en dat deze onvoldoende financieel transparant is. Zo blijkt uit de ontvangen stukken dat verzoekster samenwoont met haar partner met wie zij een gezamenlijke huishouding voert. Samen hebben zij twee kinderen. De VTLB berekening geeft aan dat er geen sprake is van een gemeenschap van goederen. Dat er geen sprake zou zijn van een gemeenschap van goederen is naar de mening van [schuldeiser 2] en [schuldeiser 1] op zijn minst bijzonder te noemen. In de visie van [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] heeft verzoekster voorts niet het maximaal haalbare aangeboden. [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] voeren hiertoe aan dat de aangeboden regeling is gebaseerd op verzoeksters verdiensten op basis van een parttime dienstverband, terwijl niet is gesteld of gebleken dat verzoekster niet fulltime zou kunnen werken. [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] wijzen er daarbij op dat in de schuldsaneringsregeling wettelijke waarborgen bestaan om te verzekeren dat verzoekster voldoet aan haar verplichting zich in te spannen voor een fulltime dienstverband.
[schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] hebben in hun verweerschrift te kennen gegeven dat zij geen gebruik willen maken van de mogelijkheid hun standpunten ter zitting toe te lichten.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] bij hun weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij hebben bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vorderingen van [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] een gering aandeel vormen in de totale schuldenlast van respectievelijk 5,2% en 2,1%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk negentien van de eenentwintig schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten PLANgroep. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster thans beschikt over een parttime baan in de zorg voor 28 uur per week, op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Bovendien werkt verzoekster regelmatig extra uren. Verzoekster heeft daarnaast nog psychische klachten, waarvoor zij 1 á 2 keer per week een behandeling volgt. De rechtbank neemt in haar beslissing mee dat verzoekster in een korte periode haar dienstverband heeft kunnen uitbreiden van 16 naar 28 uur per week en een vast contract heeft gekregen. Hiermee heeft verzoekster gedurende het minnelijk traject aanzienlijk meer afloscapaciteit gegenereerd. De rechtbank merkt op dat verzoekster gemotiveerd overkomt om zoveel mogelijk inkomen te genereren voor haar schuldeisers. De rechtbank heeft het vertrouwen dat verzoekster meer zal gaan werken, zodra zij dat kan. Schuldhulpverlening zal hier ook op toezien.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoekster het maximale ten behoeve van haar schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoekster zit in budgetbeheer. Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat zij regelmatig contact heeft met schuldhulpverlening om informatie door te geven. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2], die geweigerd hebben in te stemmen.
Het verzoek om [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.A. Cnossen, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2022. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.