ECLI:NL:RBROT:2022:8205

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 augustus 2022
Publicatiedatum
4 oktober 2022
Zaaknummer
C/10/639809 / FT EA 22/536 en C/10/639810 / FT EA 22/537
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in een schuldsaneringsprocedure met betrekking tot een verzoeker met een arbeidscontract en gezondheidsproblemen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 augustus 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een dwangakkoord in het kader van de schuldsaneringsregeling. De verzoeker, die sinds augustus 2021 ziek is en zich in een re-integratietraject bevindt, heeft een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers. Deze regeling houdt in dat hij 12,98% van zijn totale schuldenlast van € 42.495,51 zal aflossen. Tien van de elf schuldeisers hebben ingestemd met deze regeling, maar één schuldeiser, Trotz Vastgoed B.V., heeft geweigerd. De rechtbank heeft de weigering van de schuldeiser beoordeeld en geconcludeerd dat de belangen van de verzoeker en de andere schuldeisers zwaarder wegen dan die van de schuldeiser die niet instemt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangeboden regeling goed gedocumenteerd is en dat de verzoeker zich inspant om zijn situatie te verbeteren. De rechtbank heeft daarom het verzoek om de schuldeiser te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen en de schuldeiser veroordeeld in de kosten van de procedure. Tevens is het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de dwangakkoord in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 18 augustus 2022
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 15 juni 2022, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- [schuldeiser], in behandeling bij Trotz Vastgoed B.V. (hierna: [schuldeiser]);
die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
[schuldeiser] heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden. [schuldeiser] heeft in zijn verweerschrift kenbaar gemaakt dat hij slechts schriftelijk verweer zal voeren en niet ter zitting zal verschijnen.
Ter zitting van 11 augustus 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw G. Fontijne, werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening).
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift elf concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 42.495,51 van verzoeker te vorderen.
Verzoeker heeft bij brief van 11 april 2022 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 12,98% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoeker heeft op basis van zijn dienstbetrekking. Verzoeker werkt fulltime en heeft een arbeidscontract voor bepaalde tijd. Verzoeker staat echter sinds augustus 2021 ziekgemeld wegens psychische en medische gezondheidsproblematiek. Verzoeker heeft afspraken bij verschillende artsen voor de medische gezondheidsproblematiek en heeft tevens wekelijkse afspraken bij een psycholoog. Verzoeker heeft ter zitting voorts verklaard dat hij met zijn re-integratiecoach op zoek is naar manieren om te re-integreren binnen het bedrijf. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan.
Tien schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser] stemt hier niet mee in. Hij heeft een vordering van € 3.383,07 op verzoeker, welke 8% van de totale schuldenlast beloopt.

3..Het verweer

In zijn verweerschrift heeft [schuldeiser] – kort samengevat - te kennen gegeven het aangeboden bedrag te laag te vinden. Daarnaast stelt hij dat hij veel moeite heeft gedaan om tot een regeling voor de huurachterstand te komen terwijl verzoeker geen enkele actie heeft ondernomen. Gezien het verloop en de coulance van [schuldeiser] wenst hij dat de gehele vordering wordt terugbetaald, al is het in kleine gedeeltes.
[schuldeiser] heeft in zijn verweerschrift gemeld dat hij geen gebruik zal maken van de mogelijkheid zijn standpunten ter zitting toe te lichten.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser] bij zijn weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat hij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van [schuldeiser] een gering aandeel vormt in de totale schuldenlast van 8%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk tien van de elf schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker beschikt over een fulltime baan, op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Dat betekent dat verzoeker reeds voldoet aan de in de schuldsaneringsregeling bestaande werkverplichting voor 36 uur per week. Verzoeker staat echter sinds 2 augustus 2021 ziekgemeld bij zijn werkgever, maar hij doet er alles aan om zijn gezondheid te verbeteren. Zo is verzoeker onder behandeling bij verschillende artsen en heeft hij wekelijkse afspraken bij de psycholoog. Daarnaast is verzoeker met behulp van zijn re-integratiecoach op zoek naar manieren om te re-integreren binnen het bedrijf waar hij werkzaam is. Verzoeker laat hiermee zien dat hij gemotiveerd aan zijn herstel werkt om een zo hoog mogelijke afloscapaciteit te genereren.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoeker het maximale ten behoeve van zijn schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Schuldhulpverlening heeft verklaard dat verzoeker zijn vaste lasten netjes betaald en dat verzoeker goed contact onderhoudt met schuldhulpverlening bij veranderingen in zijn situatie. Bovendien pakt verzoeker suggesties van schuldhulpverlening goed op. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [schuldeiser], die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om [schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[schuldeiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [schuldeiser] om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [schuldeiser] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.A. Cnossen, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2022. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.